Endocrine Psychiatry. Solving the Riddle of Melancholia
Edward Shorter en Max Fink zijn bekende namen. Fink is de stamvader van de elektroconvulsietherapie (ect), en van daaruit ook een onbetwiste autoriteit op het vlak van de neurobiologie van stemmingsstoornissen. Shorter is een social historicus die zich al enkele decennia met de geschiedenis van de geneeskunde bezig houdt. In zijn beroemde boek History of psychiatry uit 1997 toonde hij al onomwonden zijn voorkeur voor een medisch-biologische benadering van ons vak, en zijn afkeer van met name het psychoanalytische denkkader. In het recentere Before prozac (2008) verdedigde hij de stelling dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen melancholische depressies, die biologisch van aard zijn, en reactieve depressies, en maakt hij zich erg boos op het dsm-systeem dat het onderscheid tussen die beide verdonkeremaant. Dit boek gaat over het belang van de endocrinologie, en met name van de hypothalamus-hypofyse- bijnierschorsas (hpa-as) in melancholische depressie. De grote lijn van het verhaal is de ontdekking van afwijkingen in de secretie van cortisol bij melancholie, de ontdekking en bloei van de dexamethasonsuppressietest (dst) in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, en de verminderde aandacht vanaf de jaren tachtig. Het boek is geschreven in wat ik – met alle respect voor mede-auteur Fink – zou willen noemen de typische ‘Shorter-stijl’: wetenschappelijk, met veel referenties, maar tegelijk met veel verhalen over wat achter de schermen gebeurd is. De historicus Shorter is ook hier weer aan de slag: hij en Fink hebben duidelijk vele collega’s geïnterviewd die vanaf de eerste rij het hele hpa-asverhaal gevolgd hebben, en kunnen ons dan ook meenemen naar de wandelgangen van lang vervlogen congressen om ons te melden wie toen wat tegen wie gezegd heeft, en welke al dan niet wetenschappelijke agenda daarachter verborgen zat. Daaraan gekoppeld krijgt de lezer ook het gevoel dat er ‘goeden’ en ‘kwaden’ zijn in dit verhaal, waarbij de eerste categorie vooral bestaat uit wetenschappers die de dst ontwikkeld en verdedigd hebben, en de tweede uit commissieleden van de apa Task Force die hen tegenwerkten. Ook in dit boek is de dsm-iii een bron van onheil: door het in het leven roepen van de diagnose ‘majeure depressie’ werd een construct geschapen dat zodanig breed was dat de dst gewoon niet meer sensitief en specifiek genoeg kón zijn. Exit de dst dus. Zijn de hpa-asafwijkingen in het algemeen en de dst in het bijzonder nuttige biomarkers voor depressie? Shorter en Fink nemen een andere ingangspoort: vergeet het dsm-concept ‘depressie’, en ga onderzoek doen naar een ziektebeeld dat gekenmerkt wordt door een abnormale reactie op de dst, een goede respons op tricyclische antidepressiva en op ect, en dat vaak met melancholische kenmerken gepaard gaat. Dat zal een diagnose opleveren die veel valider is dan wat we nu hebben. Je kan ervoor of ertegen zijn, maar in elk geval is deze visie uitdagend en dwingt ons om na te denken. En dat is toch het wezenskenmerk van een goed boek.
S. Claes