Handboek persoonlijkheidspathologie
Persoonlijkheidstoornissen komen veel voor (bij 10-15% van de bevolking) en gaan gepaard met een hoge zorgconsumptie (3,6-7 miljard, Soeteman e.a. 2008). De behandeling is in het algemeen complex, intensief en langdurig. Er wordt dan ook erg veel over gepubliceerd, maar een goede Nederlandstalige verzameling van alle kennis is gedateerd (Derksen 1993). Een nieuw handboek is daarom zeer welkom, zeker gezien de enorme vooruitgang die geboekt is in de kennis over dit onderwerp en het recent verschijnen van de multidisciplinaire richtlijn (Landelijke Stuurgroep 2008). Dit handboek is volgens het voorwoord 'Een boek met een brede en geïntegreerde visie op persoonlijkheidspathologie, van een hoog educatief en informatief gehalte (…) en waarin zo veel mogelijk is uitgegaan van 'evidence-based' kennis'. Het bestaat uit vier delen: 'etiologie en theoretische modellen' (vijf hoofdstukken), 'diagnostiek en classificatie' (zes hoofdstukken), 'behandeling' (acht hoofdstukken) en 'comorbiditeit en specifieke populaties' (10 hoofdstukken). Dat betekent onder andere dat er ruim aandacht is besteed aan de invloed van de complexe gen-omgevingsinteractie op het ontstaan van persoonlijkheidsstoornissen, aan de comorbiditeit tussen persoonlijkheidsstoornissen en verschillende psychiatrische symptoomstoornissen en aan de recente behandelmodellen voor persoonlijkheidsstoornissen, inclusief medicamenteuze behandelingen. Het is een boek met veel waardevolle actuele informatie en het is te merken dat er echt redactioneel werk is gemaakt van het afstemmen van de diverse hoofdstukken qua stijl en lay-out. Het hoort daarmee thuis in de boekenkast van professionals die mensen met persoonlijkheidsstoornissen behandelen. Ik heb drie vrij fundamentele kritiekpunten en deze betreffen: medicamenteuze behandeling, crisisbeleid en de aandacht voor familie en naaste betrokkenen. Het hoofdstuk over medicamenteuze behandeling is een zeer belangwekkende aanvulling op de bestaande literatuur. De auteurs, ook nauw betrokken bij de opstelling van de genoemde richtlijnen, leveren degelijk werk en stellen de veelgebruikte algoritmes van Soloff terecht bij. Wat ontbreekt, is de samenhang met de dagelijkse praktijk. Hoe hanteren we het gevaar van polyfarmacie als we de frequent voorkomende as I-stoornissen volgens de betreffende richtlijnen behandelen? Welk beleid is het beste in crisissituaties? Hoe dienen farmacotherapie en psychotherapie samen te gaan? Hoe zou de samenwerking met de psycholoog/ hoofdbehandelaar of die in multidisciplinaire teams er uit moeten zien? Daar liggen allerlei valkuilen (Riba & Balon 1999). Er wordt summier en ook nog verspreid aandacht geschonken aan crisisbeleid. De veelvoorkomende crisissituaties, die vaak zo geweldig complex en risicovol zijn, en waarbij het soms zo mis gaat, vragen om een apart, praktisch relevant hoofdstuk. Familie en andere naaste betrokkenen van de patiënt met een persoonlijkheidsstoornis spelen een belangrijke rol bij het ontstaan en het onderhouden van de problematiek. Omgekeerd kan die omgeving ook bijzonder veel last hebben van de hardnekkige symptomen. Daar wordt echter buitengewoon weinig aandacht aan besteed. In de index komen de woorden 'familie' of 'naast/direct betrokkene' zelfs niet eens voor! Ik kwam tegen: bij de indicatiestelling (p. 205) 'heteroanamnestische informatie van betekenisvolle anderen in het leven van de patiënt (het belang hiervan wordt vaak onderschat)' en in het hoofdstuk 'zorgprogramma' (p. 343) 'Het is van belang om het systeem, indien aanwezig (tja…, EvM), te betrekken bij de behandeling'. Dat is echt te summier. Kortom, een aanwinst, zeker als in de volgende druk genoemde punten wel voldoende aandacht krijgen.
E. van Meekeren