Persoonlijkheidsstoornissen in een instelling voor tweedelijns geestelijke gezondheidszorg. Prevalentie, kenmerken, behandelindicatie en drop-out
achtergrond Persoonlijkheidsstoornissen komen veelvuldig voor. De aanwezigheid van een of meerdere persoonlijkheidsstoornissen kan van invloed zijn op de ernst van de klachten, coping, het indicatiebeleid en drop-out.
doel Onderzoek naar prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen binnen een tweedelijns ggz-instelling en de invloed van zowel de ernst als de aard van persoonlijkheidsstoornissen op symptomen, interpersoonlijk gedrag, coping en afweer, persoonlijkheidskenmerken, behandelindicatie en drop-out.
methode Bij honderd patiënten is de prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen onderzocht met behulp van de International Personality Disorder Examination, een semigestructureerd interview. Klachten, interpersoonlijk gedrag, coping en afweer, en persoonlijkheidskenmerken zijn vastgesteld met behulp van zelfrapportage-instrumenten. Zorgtoewijzing werd gedaan door behandelaars die geen kennis hadden van de resultaten van het onderzoek.
resultaten De meeste patiënten hebben een persoonlijkheidsstoornis. Patiënten met cluster-A-persoonlijkheidsstoornissen worden altijd door de clinicus in behandeling genomen. De clinicus indiceert met name patiënten met cluster-B-persoonlijkheidsstoornissen voor een as ii- behandeling, maar wijst patiënten met cluster-A- en cluster-C-persoonlijkheidsstoornissen vooral toe aan een as-i-behandeling. Het drop-outpercentage is hoger onder patiënten met dan onder patiënten zonder een persoonlijkheidsstoornis. Onder patiënten met cluster-A- en cluster- C-persoonlijkheidsstoornissen is het drop-outpercentage het hoogst. Wanneer er cluster-Apersoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn, is de kans op drop-out dertienmaal zo hoog. Wanneer er vooral cluster-C-persoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn, is de kans op drop-out elfmaal hoger.
conclusie In de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg moet meer aandacht zijn voor adequate diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen. De resultaten suggereren dat vooral bij patiënten met cluster-A- en cluster-C-stoornissen veel aandacht moet uitgaan naar vergroting van de compliance.