Kognitive Neurologie
Ziekelijke veranderingen in de hogere cerebrale functies beperken zich bepaald niet tot de dementie. Formeel behoren deze stoornissen tot het domein van zowel de psychiater als de neuroloog. In de praktijk blijven ze vaak ergens tussen beide disciplines in liggen. Gelukkig zijn er een aantal specialisten, vooral neurologen, die zichzelf getooid hebben met de titel gedragsneuroloog en die aandacht vragen voor de gedragsstoornissen die verklaard worden door subtiele en minder subtiele veranderingen in de cortex. Recent verschenen daarover een Duits en een Nederlands boek. Het Duitstalige werk, Kognitive Neurologie, is encyclopedisch van opzet. In 22 hoofdstukken worden een groot aantal ziektebeelden besproken. De ziektebeelden zijn gerangschikt volgens het principe van neurologische aandoeningen, zoals agnosie, apraxie, afasie, met hun veelvoud van onderverdelingen. Definities, kliniek, diagnostiek, pathofysiologie, anatomie, prognose en behandeling worden voor elk onderdeel goed uit de doeken gedaan. In aparte hoofdstukken worden de farmacologische mogelijkheden en de neuropsychologische beoordeling besproken. Toch mankeert er wat. Het is te encyclopedisch. Het boek blijft te veel steken in de kliniek en het is te veel een opsomming. Wellicht is het voor de neuroloog die nog eens de onderverdeling en de differentiële diagnostiek bij amnesieën na wil kijken een mooi overzicht. Voor diegene die meer op een functioneel neurobiologische wijze naar de syndromen wil kijken, is het echter minder geschikt. Het boek van Haaxma, Neurologie van cognitie en gedrag in hoofdlijnen, is voor een breder publiek en daarmee aantrekkelijker voor de psychiater. In een heldere stijl legt Haaxma ons eerst uit wat het probleemgebied is, wat de hogere integratieve functies zijn en welk onderzoek in de spreekkamer kan plaatsvinden. Vervolgens komen een groot aantal syndromen aan de orde, die deels gerangschikt worden naar functie, zoals bewustzijnsstoornissen en geheugenstoornissen, en die deels anatomisch gelokaliseerd worden, zoals het linkerhemisfeersyndroom, met onder meer de afasie en het Gerstmann-syndroom. Het Klüver-Bucy-syndroom krijgt een apart hoofdstuk, evenals de thalamussyndromen. Het boek is zonder meer prettig educatief en goed op de praktijk gericht, waarbij de functionele neuroanatomie en de neurobiologie niet geschuwd worden. In meer diepgang en theoretische onderbouwing schiet het echter te kort. Beide boeken vullen elkaar mooi aan. Het boek van Haaxma is een uitstekende inleiding op dit terrein en zou eigenlijk door iedere psychiater gelezen moeten worden. Het boek van Karnath e.a. geeft encyclopedische diepgang en is vooral geschikt voor de specialist die hier zijn werkgebied van wil maken.
J.E. Hovens