Het ontwikkelingsprofiel. In de praktijk (4de herziene druk)
In 1998 besprak ik voor dit tijdschrift de eerste editie van het boek over het ontwikkelingsprofiel (op) (Derksen 1998). De tekst die er toen lag was het product van Robert Abraham alleen en was vooral een introductie. Sinds die tijd is er hard gewerkt aan dit profiel, wat heeft geleid tot een fors boek waaraan achttien psychologen en psychiaters hebben bijgedragen. Inmiddels zijn veel clinici vertrouwd met het werk waarvoor Abraham de grondslag heeft gelegd en waarin hij veel collega's heeft weten te interesseren. Ter opfrissing van het geheugen: doel van het profiel is het inventariseren van de mogelijkheden en beperkingen van een individu ten behoeve van advisering of behandeling. Behalve om het manifeste gedrag gaat het hierbij ook om de psychodynamiek. Een psychoanalytisch model voor het algemeen ontwikkelingsniveau wordt verondersteld ten grondslag te liggen aan sociaal gedrag, relaties, zelfbeeld, normen en waarden, belevingen enzovoort, van de onderzochte persoon. Het op bestaat uit een matrix opgebouwd uit tien ontwikkelingsniveaus en negen ontwikkelingslijnen. Elk ontwikkelingsniveau beschrijft een centraal kenmerk van het gedrag, ontleend aan een bepaalde fase in de psychologische ontwikkeling. De niveaus zijn dimensionaal geordend: van disadaptief (de laagste zes niveaus, zoals 'structuurloosheid' en 'fragmentatie') naar adaptief (de hoogste vier, zoals 'rijpheid' en 'generativiteit'). De ontwikkelingslijnen beschrijven voor ieder niveau ontwikkelingsspecifieke manifestaties van bepaalde gedragscategorieën, zoals cognities, normen, zelfbeeld en relaties. Het registratieprotocol is in een apart boek weergegeven; de ontwikkelingslijnen in de eerste helft en - op zijn kop - in de tweede helft de ontwikkelingsniveaus. De informatie voor het opstellen van het op wordt verkregen met behulp van een semi-gestructureerd interview dat het habituele gedrag van de patiënt over de afgelopen tien jaar onderzoekt. De afname van het interview kost in de regel drie uur en het wordt afgeraden om dit in één zitting te doen, maar in twee of drie. De tekst van het interview is weergegeven op de bijgeleverde cd-rom en hierop vindt men een tijdsindicatie voor de verschillende onderdelen. Vervolgens moet het materiaal verwerkt worden. Dit beoordelingsproces geschiedt op basis van een 4-puntsschaal, met scores variërend van 0 (niet aanwezig) tot 3 (zeer duidelijk aanwezig). De tijdsinvestering bedraagt één tot anderhalf uur. Behalve een uitgebreide beschrijving van het op worden in de vierde editie van het boek verbindingen gelegd met psychologische diagnostiek met behulp van vragenlijstmethoden, persoonlijkheidsdiagnostiek binnen de context van de cognitieve therapie en met de systeemtherapie. Eveneens worden de toepassingen voor coachen en consultatie besproken en een toepassing in de forensische psychiatrie. Het onderzoek tot nu toe wordt samengevat. Het is de verdienste van Abraham en zijn collega's dat zij dit profiel aan de psychoanalytische diagnostiek hebben toegevoegd. Hiermee heeft de psychoanalytische optiek - de laatste jaren toch al sterk in de verdrukking - een middel gekregen om meer concreet en trainbaar bij te dragen aan het proces van indicatiestelling. Er blijven bij mij nog wel veel vraagtekens en op- en aanmerkingen bestaan. De ontwikkelingsniveaus en de ontwikkelingslijnen zijn zwak ingebed in de psychoanalytische theorieën, de spaarzame literatuurverwijzingen blijven vaak beperkt tot enigszins antieke bijdragen, zoals die van Loevingen (1976) en Kohlberg (1981). Een adequate volgende stap zou eruit kunnen bestaan dat aan de hand van moderne psychoanalytische literatuur een opfrissing van het profiel plaatsvindt. Wellicht wordt dan ook inzichtelijk waarom het niveau 'egocentriciteit' lager in de hiërarchie zit dan het niveau 'symbiose'. Ik zou zelf geneigd zijn dit om te keren. Een andere vraag die als gevolg van een theoretische inbedding wellicht kan worden opgelost heeft betrekking op de ontwikkelingslijnen: waarom maken diverse gevoelens hiervan geen onderdeel uit? In de eerste druk van het boek werd aangegeven dat het op op twee manieren kan worden gebruikt: als referentiekader voor het herkennen en begrijpen van gebruikelijk gedrag en als gestandaardiseerd instrument voor die gedragspatronen. Het empirisch onderzoek gaat ervan uit dat het een gestandaardiseerd instrument zou moeten zijn. In de enkele bijdragen over de betrouwbaarheid en de validiteit wordt het op impliciet als een psychologische test behandeld. Mijns inziens is het op geen psychologische test: de structuur van het op kent geen schalen zoals die in de meeste psychologische tests aanwezig zijn en er zijn geen - voor een psychologische test cruciaal - normen beschikbaar en deze zijn ook niet noodzakelijk. De hoofdstukken die betrouwbaarheids- en validiteitsgegevens leveren zijn niet de sterkste in het boek. In plaats van Cronbachs alfa's (waarvan de waarde voor de schalen van psychologische tests al discutabel is) kan ik me wel voorstellen dat wordt onderzocht of de tijdsinvestering (toch drie à vier uur) iets oplevert dat kan worden beschouwd als een unieke bijdrage aan het klinische werk. Ik zie de toekomstige bijdrage van het op vooral als een theoretisch stevig verankerd referentiekader dat helpt bij het ordenen van materiaal uit intakegesprekken en overig psychodiagnostisch onderzoek.
J.J.L. Derksen