Atypische antipsychotica en de kans op extrapiramidale bijwerkingen
achtergrond De vraag of een middel geen of minder extrapiramidale bijwerkingen geeft en atypisch genoemd kan worden, kan met de bestaande gecontroleerde dubbelblinde trials van de nieuwe antipsychotica onvoldoende beantwoord worden, omdat er geen vergelijkbare doseringen gebruikt zijn in het onderzoek en de controlegroep.
doel We hebben vier criteria geformuleerd waarmee de kans op het optreden van acute extrapiramidale bijwerkingen bepaald kan worden. De criteria zijn: a) extrapiramidale bijwerkingen in dierexperimenteel onderzoek; b) de mate van d2-bezetting op de spect- of pet-scans; c) een dosis-responsrelatie; en d) de invloed van een atypisch antipsychoticum op de ernst van de ziekte van Parkinson.
methode Na een uitgebreide Medlinesearch naar artikelen over de nieuwe antipsychotica en clozapine werden deze criteria daarop toegepast.
resultaten Het blijkt dat clozapine het meest duidelijk atypisch is, waarschijnlijk gevolgd door quetiapine. Er is geen onderzoek waarin olanzapine vergeleken wordt met equivalente doseringen klassieke antipsychotica, maar bij een dagelijkse dosis onder de 15 mg geeft het waarschijnlijk minder acute extrapiramidale bijwerkingen. Een dagelijkse dosis van 3 tot 6 mg risperidon geeft frequent acute extrapiramidale bijwerkingen, maar mogelijk minder vaak dan een equivalente dosering haloperidol. De kans op tardieve extrapiramidale bijwerkingen is voor clozapine heel gering en is voor de nieuwe antipsychotica nog niet te bepalen.
conclusie Clozapine en waarschijnlijk quetiapine geven geen acute extrapiramidale bijwerkingen en van clozapine is aangetoond dat het geen tardieve dyskinesie geeft.