Depressie bij ouderen in de Nederlandse bevolking: een onderzoek naar de prevalentie en risicofactoren
Nederlandse gegevens betreffende het voorkomen van depressieve stoornissen bij ouderen in de algemene bevolking zijn schaars. Internationaal bestaat onenigheid over basale vragen als hoe vaak depressies bij ouderen voorkomen en of de classificatiesystemen die zijn ontwikkeld bij jongere groepen patiënten, bruikbaar zijn bij ouderen. Door depressie zowel op een breed syndromaal niveau als op een enger diagnostisch niveau te definiëren en meten kon deze tegenstelling worden overbrugd. In een aselecte groep van 3056 ouderen (55-85), verdeeld over drie regio's van Nederland, bleek dat depressies bij ouderen veel voorkomen (prevalentie 14,9%). Een minderheid bleek te voldoen aan strenge diagnostische criteria. De prevalentie van depressie in engere zin ('major depression', DSM-III-criteria) was 2,0%, terwijl de prevalentie van alle overige depressieve stoornissen ('minor depression') 12,9% was. Onderzoek naar risicofactoren liet grote verschillen zien tussen beide typen depressie. Major depression is bij ouderen meestal een exacerbatie van een chronisch-intermitterende ziekte, die haar wortels heeft in een reeds lang bestaande, persoonlijke kwetsbaarheid. Minor depression is vaker een reactie op de stresserende gebeurtenissen en omstandigheden waar ouderen veel mee te maken krijgen.