Vier controversen over dissociatieve identiteitsstoornis
Vier controversen over dissociatieve identiteitsstoornis worden besproken. Ten eerste: is deze stoornis een artefact, te wijten aan iatrogene invloeden? Er blijkt onvoldoende empirische evidentie te zijn voor deze stelling. Niettemin gaat het om een beeld waarbij iatrogene invloeden op de presentatie van groot belang kunnen zijn. Ten tweede: hoe adequaat zijn de huidige diagnostische criteria? Betoogd wordt dat ook de DSM-IV-criteria overdiagnostiek in de hand werken en dat het gebruik van een gestructureerd diagnostisch interview geboden is. De derde controverse betreft de betrouwbaarheid van `recovered memories' en het fenomeen van amnesie. De klinische bevindingen en de experimentele laboratoriumgegevens zijn niet met elkaar in overeenstemming. Het geheugenonderzoek geeft alle aanleiding om terughoudend te zijn met betrekking tot de betrouwbaarheid van `recovered memories'. De massale amnesie voor traumatische gebeurtenissen, die bij vele dissociatieve stoornissen gerapporteerd wordt, strookt niet met de bevindingen van modern geheugenonderzoek. Tot slot wordt erop gewezen dat nog onvoldoende duidelijk is welke behandelingsstrategie bij deze ernstig gestoorde patiëntengroep optimaal is, met name wat betreft de nadruk op traumaherbeleving.