Kortdurende schemagerichte therapie. Cognitief gedragstherapeutische technieken (2de, herz. druk)
Handleiding
Handleiding
Werkboek voor patiënten
Schematherapie, een bewezen effectieve behandelvorm, wordt inmiddels voor steeds meer doelgroepen en in diverse settingen toegepast: kort- en langerdurend, individueel en in groepen. In de huidige tijd noopt dat tot protocollen zoals gepresenteerd in deze handleiding en bijbehorend werkboek. Omdat de schematherapie nog steeds ‘ work in progress ’ is, is in deze tweede herziene druk, mede onder invloed van feedback en suggesties van collega’s, het model van de schema’s en modi aangepast aan de laatste ontwikkelingen.
In het protocol wordt gewerkt met een gesloten groep van 18 wekelijkse sessies van 1,5 uur en 2 follow-upsessies. De eerste 3 sessies worden besteed aan kennismaking en psycho-educatie omtrent de schema’s; vervolgens sessie 4-10 aan de schema-uitdaging met een tussentijdse evaluatie in sessie 11 en ten slotte het samenstellen van een ‘ ehbo -koffer’ voor schematriggering in de toekomst in sessie 12-18. De sessies worden opgenomen en patiënten kunnen deze dvd voorafgaand aan de volgende sessie komen bekijken, bijvoorbeeld als ze een sessie gemist hebben of hun eigen reacties zoals de modus van ‘Onthechte beschermer’ of ‘Woedend kind’ nogmaals willen bekijken.
In de beginfase zijn de therapeuten zeer actief en vooral steunend aanwezig. Regelmatig wordt in subgroepen gewerkt (waarbij de therapeuten een minuut of 10 de ruimte verlaten) en soms met opdrachten zoals het opsporen van schema’s en modi bij beroemdheden. Elke week krijgen patiënten huiswerk omtrent het opsporen van schema- of modi-gedrag. Regelmatig wordt de aandacht gericht op de dominante schema’s van de groep als geheel. Vanaf sessie 13 wordt de eindigheid van de therapie ingebracht doordat de therapeut aan het begin steeds noemt hoeveel sessies er nog resten.
Uit de handleiding blijkt dat de kortdurende schemagroepstherapie zich meer richt op het heden en de interactie tussen de groepsleden dan op het verleden en het ontstaan van schema’s en modi. De auteurs stellen dat dit ook passend is bij kortdurend werken, ongeacht de therapeutische stroming (blz. 8). Dat dit niet helemaal opgaat, blijkt uit bijvoorbeeld de werkwijze van de afdeling voor kortdurende klinische psychotherapie binnen Centrum voor Psychotherapie de Viersprong, een – zo blijkt uit het Sceptre-onderzoek (Bartak 2010; Bartak e.a. 2010) – uitermate succesvolle klinische behandeling van 3 maanden waarin, met transactionele analyse als behandelmethode, wel degelijk het verband tussen de huidige klachten en vroegere ervaringen wordt gelegd en doorgewerkt.
In het Werkboek voor patiënten worden alle sessies uitgebreid beschreven met voorbeelden, waarbij ook de overwegingen en dilemma’s van de therapeuten niet worden geschuwd. Op overzichtelijke wijze worden per sessie voorbeelden van patiënten gepresenteerd en de reactie van groepsleden en therapeuten; alle huiswerkkaarten en -formulieren zijn opgenomen.
Van de begeleiders van de schemagroepstherapie wordt niet verwacht dat zij een opleiding in groepspsychotherapie of groepsdynamica hebben gehad; de groepsdynamiek krijgt vooral aandacht door uitleg te geven over deze dynamiek en de verschillende groepsfasen, en door het afnemen van een vragenlijst in de 3de en 11de sessie over het groepsklimaat en de uitkomsten hiervan in de groep te bespreken. Naar mijn idee staat deze benadering haaks op groepspsychotherapie, waar immers per definitie onverwachte dingen gebeuren tussen de groepsleden onderling, wat het materiaal biedt waar in de sessies mee gewerkt wordt.
Een ander gemis vind ik dat uit het protocol blijkt dat het werken met de therapeutische relatie en met experiëntiële technieken in deze behandeling weinig aandacht krijgt. Jammer, omdat dit juist vernieuwingen waren van de schematherapie waardoor de schematherapie naar mijn idee een extra verdieping kon geven en verder ging dan de gebruikelijke cognitieve gedragstherapie.
Hoewel de effectiviteit van schematherapie is aangetoond in enkele onderzoeken met voornamelijk individuele psychotherapie bij patiënten met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis, betekent dit volgens mij niet dat je de setting en de doelgroepen ongelimiteerd mag oprekken. Het volgen van deze behandeling met onderzoek naar de effectiviteit en de langetermijneffecten is dan ook aan te bevelen.
M.M. Thunnissen