Praktijkboek gedragstherapie. Handboek voor cognitief gedragstherapeutisch werkers. Deel 1
Er zijn al goede handboeken op de markt om te gebruiken in een opleiding (cognitieve) gedragstherapie. Ik denk daarbij aan ‘klassiekers’ zoals Hermans e.a. (2007) en Korrelboom en Ten Broeke (2004). Waarom dan nog een nieuw, hoor ik u denken. Wel, dat vroeg ik me eerst ook af. Tot dat het me – al snel – duidelijk werd dat dit boek bedoeld is voor een iets ander doelpubliek. Dit boek richt zich met name niet specifiek op de ‘klassieke’ psychotherapeuten in opleiding, maar veeleer op verpleegkundigen, cognitief-gedragstherapeutische werkers, vaktherapeuten en anderen die zich het cognitief gedragstherapeutisch denken eigen willen maken en erop gestoelde principes en technieken willen integreren in hun praktijk (vergelijk met de ‘gedragscounselor’ in Vlaanderen). En daarvoor zijn de klassieke handboeken inderdaad misschien soms iets te complex en/of te weinig ‘hands-on’ op de praktijk gericht. En ja hoor, dit boek is inderdaad minder complex en meer op de praktijk gericht.
Het praktijkboek bestaat uit twee delen. Deel 2, dat handelt over de behandeling van dsm-iv -stoornissen, transdiagnostische factoren en specifieke doelgroepen, komt later op de markt. Deze bespreking gaat over het eerste deel. Dit behandelt, heel algemeen gesteld, de algemene principes en toepassing van de cognitieve gedragstherapie: betekenis- en functieanalyse met bijhorende ‘basis’-interventies, holistische theorie, basisprincipes van cognitieve en schematherapie, de derde generatie gedragstherapie ( mindfulness based cognitive therapy en acceptance and commitment therapy ), en zogenaamde non-specifieke therapiefactoren.
De belangrijkste sterktes van dit boek zijn, wat mij betreft: ten eerste de directe link met de praktijk, doordat er vanaf het begin bijzonder veel voorbeelden (al dan niet uitgewerkte casusvoorbeelden) gebruikt worden die echt verduidelijkend zijn; en ten tweede de pragmatische instelling. Met dit laatste bedoel ik dat de auteurs complexiteit niet per se uit de weg gaan, maar wel vaak aangeven hoe de lezer er gemakshalve het beste mee kan omgaan in de praktijk. Dit laatste zou je eventueel ook als een minpunt kunnen zien. Belangrijke nuances verdwijnen misschien daarmee. Nuances waarvan je toch wel zou wensen dat de ‘klassieke’ (cognitieve) gedragstherapeuten ze beheersen.
F. Raes