Gekkenwerk. De ontwikkeling van het beroep psychiatrische verpleegkundige in Nederland 1830-1980
Met de komst van de verpleegkundig specialist ggz in 2009 is een belangrijke mijlpaal behaald voor het beroep van de psychiatrisch verpleegkundige. Je zou verwachten dat dit proces van professionele ontwikkeling goed is gedocumenteerd in wetenschappelijke publicaties. Echter, het tegendeel blijkt waar. De Nederlandse bronnen zijn schaars en voor 1960 niet door de beroepsgroep geschreven.
In het omvangrijke werk worden ontwikkeling en de professionalisering van het beroep aan de hand van drie dimensies belicht. Aan bod komen de verpleegopleiding in de psychiatrie, de arbeidsmarkt voor mensen met dit diploma en hun dagelijkse beroepspraktijk. Deze laatste dimensie is het interessantst en daarbij behandelt de auteur drie aansprekende thema’s. Deze zijn het toepassen van dwang en de reacties van verplegenden op uitingen van seksualiteit en suïcidaliteit. Aan de hand van archiefonderzoek, literatuuronderzoek, enquêtes, en interviews worden de stromingen in het denken over deze thema’s en de wijze waarop ze in de praktijk werden gebracht, rijk geïllustreerd.
Het is van alle tijden dat de begroting voor de zorg een aanleiding is voor een omslag in de visie op de verpleging van psychiatrische patiënten. Zo worden de veranderende reacties van verpleegkundigen op gedragingen van patiënten beschreven. Eind negentiende eeuw lag de focus nog vooral op het verzorgen. Gedrag zoals schelden, schreeuwen en spugen, dat wij nu onacceptabel zouden vinden, werd toen vooral getolereerd.
Tussen 1926 en 1940 worden patiënten gewezen op hun verantwoordelijkheden en niet langer als kinderen beschouwd.
Onder invloed van de verzorgingsstaat en met de komst van de psychofarmaca in de jaren vijftig, kwam er perspectief voor patiënten. En daardoor werd er een appel gedaan op het herstel en het herwinnen van burgerschap. In de daaropvolgende jaren zeventig maakte deze beweging een verdere ontwikkeling door, met als resultaat mondiger en steeds autonomer patiënten. Jonge verpleegkundigen beklommen de barricaden en waren pleitbezorgers van vernieuwingen in de opleiding en humanere behandeling van patiënten. De behandeling van patiënten geschiedt daarna ook steeds vaker in de wijk, buiten de instellingsmuren. De opkomst van de sociaal-psychiatrische verpleegkunde wordt minutieus beschreven.
Bijzonder is de aandacht die de auteur geeft aan de rol van mannelijke verplegers. Zij bleken beter dan hun vrouwelijke collega’s om te gaan met delicate kwesties zoals openlijke masturbatie. Doordat mannen langere dienstverbanden hadden (vrouwen traden na het huwelijk uit dienst), hebben zij hun jarenlange praktijkervaring in de jaren zestig opgetekend in nieuwe handboeken. Hoewel ze als kostwinnaars vaker beter werden betaald, waren hun kansen op een carrière beperkt. Dit gaf een impuls aan het strijden voor betere arbeidsvoorwaarden en het oprichten van vakbonden.
De conclusie van het proefschrift is dat de ontwikkeling van de psychiatrische verpleegkunde is belemmerd door de opleiding, anders dan de ziekenverpleging, onder te brengen bij de afdeling Armenzorg van het ministerie van Binnenlandsche Zaken. Ook nadat beide opleidingen in 1949 zijn ondergebracht bij het ministerie van Volksgezondheid, blijven de onbekendheid met en de behoeften van de professionele ontwikkeling van psychiatrische verpleging groot.
Met haar proefschrift heeft Aan de Stegge een historisch gat gedicht. Door het beroep tussen 1830 en 1980 minutieus te beschrijven is het een uniek boek en daarmee een standaardwerk geworden binnen het vak van de psychiatrische verpleegkunde.
M. Naastepad