All we have to fear. Psychiatry’s transformation of natural anxieties into mental disorders
Lijdt meer dan 20% van de westerse bevolking aan een angststoornis? De 50-plussers onder ons hebben in hun opleidingstijd nog geleerd dat dit maar 5% betrof. Is er dan sprake van een psychiatrische epidemie? Zijn mensen daadwerkelijk zieker geworden of is er een mismatch wat betreft veranderende sociale vragen naar meer efficiency, meer productiviteit en meer conformeren aan sociale omstandigheden die deze toename verklaart?
In dit boek bepleiten de auteurs, beiden afkomstig uit de VS, dat deze epidemie veroorzaakt wordt door de psychiatrie zelf. Het benoemen van vele natuurlijke angsten tot psychiatrische stoornissen leidt tot overdiagnostiek van angststoornissen en te veel voorschrijven van angstreducerende medicatie.
Angst en vrees zijn uiterst functionele emoties. Ze beschermen ons tegen reëel gevaar en in die zin is het eerder opmerkelijk dat er in de dsm geen angststoornis opgenomen is die gekarakteriseerd wordt door een gebrek aan angst. Mensen zijn ‘van nature’ angstig voor een aantal situaties, zoals grote hoogte, slangen en diep water. Daarnaast is er ook een aantal angsten die vroeger wel nuttig waren, maar nu niet meer, bijvoorbeeld voor niet-familieleden of onweer.
Het concept angst en vrees heeft zich in de loop van de geschiedenis geleidelijk geëvolueerd. Pas vanaf Freud worden angststoornissen als aparte entiteit omschreven, waarbij de oorzaak zou liggen in ‘onderdrukte seksuele energie’. Vanaf 1980 in de dsm - iii en - iii-r worden angststoornissen preciezer en meer geconceptualiseerd beschreven: de symptomen, duur, intensiteit en klinische betekenis. De angstklachten moeten disstress en rolverstoring geven, niet reëel en excessief zijn.
Echter, naar de mening van de auteurs wordt er in de dsm onvoldoende rekening mee gehouden dat mensen variëren in hun reactie, dat angsten evolutionair gezien deels normaal zijn en dat die ook contextafhankelijk zijn. Aan de hand van de verwachte veranderingen in diagnostische criteria in de dsm -5 wordt voor een aantal specifieke angststoornissen uitgewerkt wat het effect is van een kleine wijziging in criteria (bijvoorbeeld duur van de klachten) op de prevalentie van die aandoening. Ook de onderzoekspopulatie en -methode kunnen die prevalentie flink beïnvloeden. Interessant is het verschil in ptss bij Vietnamveteranen (20%) versus veteranen van de Tweede Wereldoorlog (1%). Kortom, de auteurs pleiten op genuanceerde wijze vanuit hun sociologische, filosofische en methodologische achtergrond sterk tegen de tendens om welke met spanning samenhangende ( distressing ) conditie dan ook een psychiatrische aandoening te noemen.
Dit fraai uitgegeven boek is geen leeskost voor ‘nog even ‘s avonds voor het slapen gaan’. Wel is het verrijkende lectuur voor een vrij weekend of vakantie. Van harte aanbevolen dus, zeker voor eenieder die vanuit onderzoeks- of klinisch oogpunt extra geïnteresseerd is in angststoornissen.
I. van Vliet