Obsessive compulsive disorder. Current science and clinical practice
Obsessieve-compulsieve stoornis (ocs) is een psychiatrische aandoening die bij alle rassen en culturen, wereldwijd, voorkomt met een prevalentie van ongeveer 2%. Kenmerkende symptomen zijn de steeds terugkerende dwanggedachten (obsessies) en/of dwanghandelingen (compulsies). Mensen met ocs proberen deze te verbergen en wachten lang vooraleer ze professionele hulp zoeken. Ze weten dat ze niet ‘gek’ zijn, maar dat ze toch absurde dingen doen.
Voor wie een grondig, goed gedocumenteerd overzicht wil van 25 jaar onderzoek in het domein van ocs is dit boek een pareltje. Het is opgedeeld in 3 onderdelen met in totaal 13 hoofdstukken die elk een state of the art geven per onderzoeksgebied binnen ocs. Maar het beperkt zich niet enkel tot onderzoeksgegevens.
Het eerste onderdeel behandelt de kliniek en therapeutische opties bij ocs. In afzonderlijke hoofdstukken wordt dieper ingegaan op de diagnostiek, farmacotherapie, cognitieve en gedragstherapie, therapieresistentie en neuromodulatie bij ocs. Telkens wordt een goed overzicht van de bestaande literatuur gebruikt als ankerpunt voor de praktische aanpak op elk van de genoemde deelgebieden.
In het tweede onderdeel worden twee klinische onderzoeksgebieden uitgediept (subtypering ocs/ocs-spectrum en ocs bij kinderen) om ten slotte in het derde onderdeel het basiswetenschappelijk onderzoek naar ocs samen te vatten. De geleidelijke en gestage evolutie op het vlak van beeldvorming, epidemiologie, genetica, neurocognitief onderzoek, klinische onderzoeksmethodologie en psychologisch onderzoek komt mooi aan bod, en de lezer krijgt een overzicht van de deelaspecten die onze kennis over ocs zowel hebben verbreed als verdiept.
Gelukkig is het geheel geen lappendeken geworden van feiten en bevindingen. Integendeel, het verduidelijkt het samenspel tussen genetische kwetsbaarheid, traumatische levensgebeurtenissen, systeeminteracties en culturele achtergrond bij de individuele patiënt met ocs. De interactie tussen deze diverse factoren zal immers het uiteindelijke klinische beeld bepalen. Aangevuld met kennis van de complexe biologische heterogeniteit kan dit mee de keuze van een gepersonaliseerde optimale behandelopzet bepalen.
Maar de ambitie van dit boek reikt verder. Het zet krijtlijnen uit voor bijkomend onderzoek op het vlak van neurobiologie (rol van glutaminerge en opioïde systeem), relevante hersencircuits en interconnectiviteit om tot bijkomende behandelopties voor ocs te komen.
Ondanks de complexe materie is dit handboek helder geschreven. Het biedt een mooie integratie van de stand van de wetenschap en is een absolute aanrader voor wie zich in het domein van ocs wil inwerken.
LOES Gabriëls