Sociale indicatoren en psychiatrische opnamen in Amsterdam
Sociaal gedesintegreerde stadsgebieden hebben over het algemeen een hogere opnameratio in de intramurale GGZ dan de betere stadsbuurten. In dit onderzoek is nader bekeken of dat ook in Amsterdam het geval is. Van de 17 Amsterdamse stadsdeelgebieden zijn 24 (sociaal-)demografische variabelen bepaald. Deze variabelen zijn ondergebracht in 9 clusters, te weten: sociaal-economische achterstand, inkomen, allochtone integratie, vergrijzing, gezinssamenstelling, woningbezetting, kwaliteit van de omgeving, kwaliteit van de woningen en aanwezigheid van gezondheidsvoorzieningen. Op de laatstgenoemde cluster na bleken deze clusters intern consistent te zijn.
Vervolgens is van elk stadsdeel de opname-indicatie in 1992 bepaald in APZ, PAAZ en PUK. Van de 8 clusters correleren er 7 significant met de opnamepromillages. Uit multiple lineaire regressie-analyse volgt een model dat bestaat uit de clusters `sociaal-economische achterstand', `gezinssamenstelling' en `allochtone integratie'. Dit model verklaart 63% van de variantie van de opname-incidentiecijfers.
De beste voorspeller in het model is sociaal-economische achterstand.
De groep stadsdelen met een grote sociaal-economische achterstand (n=5) heeft 40% méér opnamen in vergelijking met de groep met een lage achterstand (n=6). De slechtere stadsdelen van Amsterdam zijn vooral rondom de binnenstad te vinden.