Prentenboek van de geest. Beeldtaal in psychotherapie
Dit boek vormt de neerslag van de jarenlange ervaring van de auteur met analytische tekentherapie. Hierbij worden in therapeutische sessies thuis gemaakte tekeningen besproken. Het gaat dus niet om klassieke creatieve therapie, aangezien het beeldende werk geheel vrij is en zelf niet begeleid wordt, noch om zuivere gesprekstherapie, aangezien beeldende uitingen van de cliënt de gespreksstof vormen. Het gaat zeker niet om tekentechniek: aan onderlegde tekenaars wordt gevraagd om met de niet-dominante hand te tekenen.
De grondslag van deze aanpak is de analytische psychologie van Jung. De nadruk ligt dus op typisch jungiaanse thema’s als individuatie, animus en anima, het persoonlijke en collectieve onbewuste, persoonlijke en collectieve symbolen (archetypen).
Inger van Lamoen werkte 30 jaar als huisarts, vooraleer ze zich toelegde op de analytische tekentherapie, waarvan ze met dit boek getuigenis aflegt en tevens afscheid neemt. Ze werd door de kracht van beeldtaal getroffen via het gedenkteken ‘Verwoeste stad’, dat de beeldhouwer Ossip Zadkine maakte voor het gebombardeerde Rotterdam. De persoonlijke geschiedenis van de auteur tekent haar praktijk en ook dit boek.
Haar achtergrond als huisarts bracht haar in contact met heel wat cliënten met ernstige tot terminale somatische ziekten. Ook behandelde ze generatiegenoten die worstelden met oorlogstrauma’s. Een casus over kindermisbruik herinnert eraan dat tekeningen in dit domein tot vandaag cruciaal zijn. De cliënten zijn hoofdzakelijk mensen met levensvragen, niet met een majeure psychiatrische problematiek. Het boek bevat een theoretische inleiding over de methodiek van de tekentherapie en vervolgens hoofdzakelijk gevalsbesprekingen, inclusief talrijke illustraties. Daarbij wordt op verschillende aspecten gefocust, zoals werken met beeld en woord, contact met de schaduwkant, verborgen verleden, ziekte en dood, en getekende dromen.
Bij een eerste keer doorbladeren komt dit boek over als een sprookjesboek, vanwege de talrijke geheimzinnige tekeningen vol dieren, monsters, maskers en koningen. Dit maakt nieuwsgierig naar de verbindende verhalen. Soms zijn deze verhelderend en overtuigend, soms laten ze te wensen over in hun eenvoud en rechtlijnigheid, de frequent gunstige afloop, de soms te eenduidige verklaringen, in de minst geloofwaardige passages aan de hand van symbolenboeken. Dat een duif naderende vaste grond symboliseert via het verhaal van de ark van Noach behoort vandaag de dag wellicht niet meer voetstoots tot het collectieve onbewuste. Ook zijn beelden niet steeds zonder meer tot woorden om te smeden, zoals precies het onzegbare in Zadkines monument aantoont.
Dit boek ademt een ouderwets charmante, naïeve, hoopvolle en enigszins magische sfeer, eigen aan Jung en welkom contrasterend met de hedendaagse ‘verschaalde’ psychiatrie.
Erik Thys