Omgaan met bloosangst, in de reeks van A tot ggZ
Is er tegenwoordig nog behoefte aan een voorlichtingsboek over een psychisch probleem? Iedereen kan immers op internet alle informatie vinden. Mij lijkt dat een boek waarin informatie over een psychisch probleem geselecteerd, geordend en gewogen wordt door ter zake deskundigen zeker een toegevoegde waarde kan hebben. Een dergelijk boek is Omgaan met bloosangst, het 44ste deel in de reeks ‘van A tot ggZ’: ‘Leven met ...’ en ‘ Omgaan met …’ een psychische en/of psychiatrische stoornis. We kunnen beter spreken over een boekje, aangezien het nog geen 100 pagina’s bevat. Het boekje is in eerste instantie bedoeld voor patiënten/cliënten en hun directe omgeving, maar ook voor mantelzorgers en behandelaren. De auteurs zijn deskundigen op het terrein van bloosangst en zij zijn betrokken bij wetenschappelijk onderzoek op dit gebied. In het boekje leggen zij de fysiologie van het blozen en de omstandigheden waaronder mensen vaak blozen helder uit. Een interessante gedachte is dat blozen ook een verzoenende functie kan hebben als iemand iets ‘stoms’ gedaan heeft. Er wordt benadrukt dat blozen zelf en bloosangst in zekere zin los van elkaar staan. Iemand die snel bloost, hoeft nog geen bloosangst te hebben. Bij bloosangst gaat het onder meer om een extreme angst te kunnen gaan blozen en is er vermijding van sociale situaties. Het ontstaan van bloosangst en mechanismen die de bloosangst in stand houden worden, vooral vanuit een leertheoretisch kader (de ‘bloosangstcirkel’), duidelijk beschreven. Twee casussen die in het boekje worden gevolgd, verlevendigen de theorie. Vervolgens is er aandacht voor de consequenties voor iemand met bloosangst zelf en de omgeving en worden vanzelfsprekend de behandelmogelijkheden uitgebreid besproken. Bij dit laatste is er ook aandacht voor medicamenteuze opties. Men kan zich natuurlijk afvragen of bloosangst nu wel gezien moet worden als een psychiatrische stoornis. Het is geen aparte categorie in de dsm-iv en is eigenlijk een verbijzondering van de sociale fobie. De auteurs beschrijven een onderzoek onder studenten waaruit zou blijken dat zo’n 10% last heeft van bloosangst. Een dergelijk hoog percentage doet vermoeden dat de validiteit van de diagnose nog te wensen over laat en dat er deels sprake is van ‘normale variatie’. Dit maakt echter de waarde van dit boekje voor mensen met bloosangst niet minder. Het is levendig geschreven en maakt de in de eerste alinea beschreven functie zeker waar. Voor behandelaren lijkt het me niet zinvol, behalve om op de hoogte te zijn welke voorlichting
aan patiënten gegeven kan worden.
A. de Leeuw