Psychotherapeutic Approaches to Schizophrenic Psychoses. Past Present and Future
Zoals de ondertitel suggereert, zijn er drie grote delen in dit boek te onderscheiden. Wat er in het verleden aan psychoanalytisch therapeutisch werk is verricht, komt in zes korte essays aan bod. Ze bieden het voordeel om een aantal bijna vergeten pioniers opnieuw in het daglicht te stellen. Vooral het werk van Paul Federn verdient volgens mij hernieuwde aandacht. Alanen belicht ook – vanuit het geval Schreber – hoe Freud over psychose (en de behandeling) dacht. Hij spreekt van een tweezijdige invloed: enerzijds pessimistisch, anderzijds juist leidend tot generaties psychoanalytici die dit juist niet konden aanvaarden, zowel vanuit klinische als theoretische bezwaren. Het tweede deel toont aan hoe in het heden (vanaf 1940) in verschillende landen over psychotherapie bij psychose gedacht wordt én hoe deze gerealiseerd wordt. Geografisch krijgen niet alleen de Verenigde Staten (psychodynamische ontwikkelingen en verwezenlijkingen) en Europa aandacht. Ook Singapore, Korea (taopsychotherapie) en Nieuw-Zeeland komen aan bod. Een dergelijke staalkaart vertoont vanzelfsprekend diversiteit: van sterke ambulante aanpak in Italië, die van overheidswijze chaotisch georganiseerd is, tot de geïntegreerde psychotherapie in Scandinavische landen. Ondertussen hebben het ‘Parachute-project’ van Cullberg en Levander in Zweden en de ‘need adapted treatment’ van Alanen e.a. in Finland school gemaakt. Een onvoorstelbare omissie vind ik het ontbreken van elke referentie naar de beweging van de psychothérapie institutionnelle zoals ontwikkeld door Tosquelles, Oury en medestanders in Frankrijk. Het derde deel wil een blik op de toekomst werpen door een (niet uitputtend overzicht) van de verschillende bestaande behandelingsmogelijkheden. Enerzijds komen bekende psychotherapierichtingen aan bod, zoals de psychodynamische en cognitief-gedragstherapeutische invalshoek. De familietherapie weet Helm Stierlin in een essay in haar merites en beperkingen indrukwekkend samen te vatten. Vanuit zijn psychodynamische ervaringen in Chestnut Lodge (bij de toenmalige psychosetherapeute bij uitstek, Frieda Fromm-Reichmann) legt hij een band met de narratieve systeemtherapie zoals door Jaakko Seikkula in Finland vormgegeven. Ten slotte brengt hij zijn eigen visie – de ‘Heidelberg-benadering’ – in kaart met speciale aandacht voor de fundamentele problematiek van de communicatie binnen psychotische families. Een ander belangrijk artikel is dat over het Soteria-project. Deze behandeling van psychose in een therapeutische gemeenschap baadde aanvankelijk in een antipsychiatrische sfeer, maar kreeg in Europa door Luc Ciompi realistischer vorm en daardoor gepaste aandacht van de professionele gemeenschap. Ook de geschiedenis die Robert Whitaker schetst van deïnstitutionalisering en de (veronderstelde) band met neurolepticagebruik is een echte eyeopener. In een slothoofdstuk zetten de redacteuren van dit boek bakens uit naar de toekomst: de meerwaarde van geïntegreerde psychotherapie, het belang van vroegdetectie en voorzichtigheid met het voorschrijven van antipsychotica zijn volgens mij inderdaad van levensbelang voor de persoon met een psychotische stoornis en diens omgeving. Deze bundel biedt een schat aan informatie en inspiratie voor wie zich wil (verder) verdiepen in de (soms onvoldoende bekende) psychotherapiemogelijkheden bij psychose. In elk geval kan de hulpverlener die met deze psychiatrische aandoening te maken heeft, het beste kennisnemen van dit boek.
M. Calmeyn