Handboek functionele psychiatrie
Dit handboek is het laatste deel van een trilogie die begon met het Handboek neurobiologische psychiatrie en werd voortgezet met het Handboek psychologische psychiatrie. Alle delen zijn samengesteld uit hoofdstukken, geschreven door diverse auteurs die gelden als experts op het betreffende gebied. Waar de eerste twee delen betrekking hadden op de gangbare verklaringsmodellen in de psychiatrie, is het Handboek functionele psychiatrie van een geheel andere orde. Het boek beoogt namelijk afstand te nemen van het vigerende classificatiedenken en (zonder de pretentie van uitputtendheid) te exploreren welke functionele systemen in de hersenen verantwoordelijk zijn voor een aantal psychiatrische sleutelfenomenen. Nu is het begrip‘functioneel’ in de psychiatrie een ‘zeer misleidende term, die conceptuele mist in plaats van verlichting veroorzaakt’ (Oyebode 2008). De inleiding is op dat punt ook niet echt verhelderend. Wat de functionele aanpak inhoudt, wordt pas duidelijk op pagina 50, als Van Praags stappenplan voor de functionalisering van de psychiatrische diagnostiek aan de orde komt: eerst categoriale, dan syndromale diagnostiek, daarna symptoomdiagnostiek en ten slotte onderzoek naar de onderliggende psychische disfuncties van de psychopathologische fenomenen. Aan dat onderzoek is een groot deel van het boek gewijd. Zoals de meeste vlaggen dekt ook hier de titel van het boek slechts een deel van de lading. Het is geen handboek in de traditionele zin van een naslagwerk – daar is het te tentatief voor. En het gaat niet alleen over de functionele achtergrond van psychiatrische symptomen, syndromen en stoornissen zoals desorganisatie, hallucinaties, wanen, remming en ontremming, anhedonie, angst, obsessies en compulsies, slaap- en persoonlijkheidsstoornissen, maar behandelt ook psychiatrische randfenomenen zoals woede, malaise en moeheid, alsmede verlangen en hunkering. Het geheel wordt ingeluid met het hoofdstuk ‘Van beweging naar intentie: een nieuw model voor het ontstaan van psychiatrische stoornissen’ en afgesloten door het hoofdstuk ‘Psychiatrie bij verstandelijk gehandicapten’. Alles bijeen genomen, kan men het boek beschouwen als een bloemlezing van bijdragen met invalshoeken die variëren van essayistisch-speculatief tot descriptief-empirisch. Als gemeenschappelijk kenmerk hebben ze een stevige inbedding in de wetenschappelijke literatuur en een voorzichtige opstelling: ‘wat we nog niet weten’ is een vaak gebezigde zin in dit boek. Ik heb het met belangstelling gelezen en kan me geheel vinden in de laatste zin van de flaptekst. ‘Het is […] niet bedoeld als een handboek voor de beginner, maar als een boek dat de gevorderde collega uit wil dagen’.
P.P.G. Hodiamont