Attachment Theory and Research in Clinical Work with Adults
Het oorspronkelijke hechtingsconcept van Bowlby heeft primair betrekking op het relationele domein tussen kind en ouder, maar de laatste jaren is het accent in de onderzoeksliteratuur over hechting steeds meer verschoven naar relaties tussen volwassenen. Hierbij is er niet alleen aandacht voor de invloed van verschillende hechtingsstijlen binnen partnerrelaties, maar ook voor de invloed van volwassen hechtingsstijlen op het psychotherapeutisch proces. Volgens de redacteuren Obegi en Berant is de publicatie van Attachment theory and research in clinical work with adults vooral ingegeven door de behoefte vanuit het veld om de recente en diverse theorievorming over hechting bij volwassenen te bundelen in een overzichtelijk handboek. Het boek is opgebouwd uit 19 hoofdstukken, die inhoudelijk verdeeld zijn over in vijf thema’s: theoretische grondbeginselen, assessment, klinische toepassingen, integratieve psychotherapie en toekomstige ontwikkelingen. In het theoretische deel (hoofdstuk 1-5) wordt naast de bespreking van de basisconcepten van de hechtingstheorie ook stilgestaan bij de verschillende mediërende mechanismen die uiteindelijk leiden tot een bepaalde volwassen hechtingsstijl. In het deel over de assessment (hoofdstuk 6-8) worden de meest gebruikte meetvormen van hechting bij volwassenen behandeld. Aan de orde komen onder andere het Adult Attachment Interview (aai), enkele zelfbeoordelingvragenlijsten, de rorschachtest en de Thematic Apperception Test (tat). Het deel over klinische toepassingen gaat over de invloed van hechting op het psychotherapeutisch proces, waarbij niet alleen wordt uitgegaan van de hechtingsstijl bij de patiënt, maar ook van die bij de therapeut. Een bijzondere bijdrage in dit deel betreft een beschouwing, vanuit het hechtingsperspectief, over de betekenis van huilen in een psychotherapeutisch contact.
In het deel over integratieve psychotherapie (hoofdstuk 14-17) worden verbanden besproken tussen hechtingstheorie en respectievelijk psychoanalyse, interpersoonlijke psychotherapie, partnerrelatietherapie en cognitieve gedragstherapie. In het laatste deel van dit boek ten slotte
(hoofdstuk 18 en 19) worden enkele aanbevelingen gedaan over toekomstige onderzoekslijnen en wat er verder nodig is om de kloof tussen theorie en klinische praktijk te slechten. Deze gedegen publicatie voldoet aan haar doel van een overzichtelijk handboek. Zelf heb ik het boek weliswaar met interesse, maar ook met ambivalente gevoelens gelezen. Door de theoretische verbreding van het oorspronkelijke hechtingsconcept en de nadruk op dwarsverbanden met verschillende psychotherapeutische scholen bestaat het gevaar dat de specificiteit van Bowlby’s concept te sterk verwatert. Ondanks of misschien
wel dankzij mijn bedenkingen is dit werk een aanrader voor een ieder die geïnteresseerd is in de voortschrijdende theoretische ontwikkeling van het concept ‘hechting’.
M. Wiznitzer