Instrumentele en klinische registratie van bewegingsstoornissen in schizofrenieonderzoek, wat is sensitiever?
achtergrond Bewegingsstoornissen
zoals dyskinesie en parkinsonisme komen voor bij
antipsychoticanaïeve patiënten met schizofrenie
en kunnen als symptomen van de ziekte worden
beschouwd. Een recente meta-analyse over de aanwezigheid
van bewegingsstoornissen bij gezonde
eerstegraads familieleden suggereert dat deze
symptomen mogelijk ook (genetische) kenmerken
van kwetsbaarheid zijn. Echter, individuele studies
vinden geen significante verschillen in prevalenties
tussen familieleden en controlepersonen.
Een verklaring kan zijn dat de veel gebruikte klinische
observatieschalen minder gevoelig zijn voor
de registratie van subtiele bewegingsstoornissen.
Mogelijk dat instrumentele registratie van bewegingsstoornissen
sensitiever is.
doel De mate van dyskinesie en parkinsonisme
bij patiënten met schizofrenie, hun
niet-zieke broers of zussen en gezonde controlepersonen
werd bepaald met zowel klinische als
instrumentele registratie.
methoden Klinische registratie van
dyskinesie en parkinsonisme met behulp van de
Abnormal Involuntary Movement Scale (aims) en de
Unified Parkinson Disease Rating Scale (updrs)
werd vergeleken met instrumentale kwantificatie
van dyskinesie en parkinsonisme.
Beide methodes van registratie werden uitgevoerd
bij 45 patiënten met schizofrenie, 49 nietzieke
broers of zussen en 32 gezonde controlepersonen.
Broers, zussen en controlepersonen werden
gematcht voor alle demografische kenmerken.
resultaten Met behulp van zowel de
klinische bewegingsschalen als de instrumentele
registraties kunnen patiënten worden onderscheiden
van de controlepersonen op de aanwezigheid
van dyskinesie en parkinsonisme. Echter,
broers en zussen konden alleen van de controlepersonen
onderscheiden worden door middel van
de instrumentele registratie.
conclusie De mogelijkheid om via
instrumentele registratie onderscheid te maken in
bewegingsstoornissen bij niet-zieke eerstegraads
familieleden en gezonde controlepersonen suggereert
dat bewegingsstoornissen gerelateerd zijn
aan de (genetische) kwetsbaarheid voor schizofrenie
en dat instrumentele registratie sensitiever is
dan klinische observatieschalen in het registreren
van subklinische dyskinesie en parkinsonisme.