Prevalentie van decubitus bij de oudere verblijfscliënt
achtergrond Er is weinig bekend over de prevalentie van decubitus bij cliënten die zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis (pz). Zoektochten op PubMed, Psychinfo en Cinahl leidden tot minimaal bruikbare literatuur over dit onderwerp. Binnen het Landelijk Prevalentie Onderzoek participeert geen psychiatrisch ziekenhuis. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft decubitus benoemd als prestatie-indicator voor alle vormen van gezondheidszorginstellingen behalve voor psychiatrische ziekenhuizen. Omdat decubitus hoge kosten met zich meebrengt en een ernstige aandoening is, is het belangrijk de prevalentie van decubitus terug te dringen.
doel Inzichtelijk maken van de prevalentie van decubitus binnen pz Reinier van Arkel groep en zicht krijgen op de risicofactoren van decubitus ten behoeve van een verbetertraject decubitus.
methoden Dit onderzoek is door middel van drie verschillende studies uitgevoerd in de periode 2003 tot 2006. De eerste studie had een longitudinale opzet (2003), de twee daaropvolgende een transversale opzet. De longitudinale studie had drie meetmomenten gedurende drie maanden. De transversale studies, uitgevoerd in 2005 en 2006, bevatten één meetmoment. Deelnemers aan de studie waren oudere cliënten (> 60 jaar) permanent verblijvend op een woonafdeling binnen de Reinier van Arkel groep. In de studie van 2003 zijn 100 cliënten geïncludeerd, in 2005 waren dat er 81 en in 2006 76. Als exclusiecriteria gold terminaal stadium. Op meetmoment 1 werd van elke cliënt een risicoprofiel bepaald op basis van de bradenrisicoscorelijst. Vervolgens werd de prevalentie van decubitus vastgesteld voor de geïncludeerde populatie op meetmoment 1. Aan/afwezigheid van decubitus werd per cliënt vastgesteld door visuele observatie en vastgelegd volgens de epuap-richtlijn. Bij de longitudinale studie in 2003 zijn deze bepalingen maandelijks herhaald gedurende drie maanden. Bij de beide transversale studies vond één meting plaats.
resultaten In 2003 (n = 100) is een gemiddelde prevalentie van 21,34% waargenomen uitgesplitst naar 15,5% graad I, 2,5% graad II, 3,2% graad III en 0% graad IV. Op basis van de bevindingen uit het risicoprofiel en deze prevalentiecijfers is een verbetertraject ingezet om de prevalentie van decubitus terug te dringen. Belangrijke aspecten van het verbetertraject zijn de aanstelling van aandachtsfunctionarissen decubitus en het gericht inzetten van preventieve maatregelen zoals antidecubitusmatrassen. Daarnaast is aandacht geweest voor deskundigheidsbevordering van de aandachtsfunctionarissen en is decubitusproblematiek een standaardonderdeel geworden van verslaglegging en rapportage in het cliëntendossier. Voor de lange termijn is er een decubitusbeleidsplan geformuleerd. Uit prevalentieonderzoek in 2005 (n = 81) bleek een gemiddelde prevalentie van 14,8% uitgesplitst naar 6,2% graad I , 4,9% graad II, 4,9% graad III en 0% graad IV. In 2006 (n = 76) is een gemiddelde prevalentie van 9,2 % waargenomen uitgesplitst naar 3,9% graad I , 3,9% graad II, 1,3% graad III en 0% graad IV.
conclusie Decubitus komt ook voor binnen psychiatrische ziekenhuizen en de Reinier van Arkel groep scoort volgens het prevalentieonderzoek boven het gemiddelde van het landelijk prevalentieonderzoek. Het instellen van een verbetertraject gericht op de preventie van decubitus binnen de psychiatrische ziekenhuizen is zinvol. Bovenstaande resultaten maken inzichtelijk dat het ingezette verbetertraject in 2006 leidde tot een forse daling van de prevalentie, ook al ligt dit cijfer nog altijd boven het landelijk gemiddelde.