The Jung-White Letters
The Jung-White Letters is een neerslag van een levendige dialoog tussen wetenschap en religie zoals die is gevoerd tussen Carl Gustav Jung, die de wetenschap van de psychologie vertegenwoordigt, en Victor White, een Engelse priester uit de orde der Dominicanen, die optreedt als spreekbuis van het religieus standpunt. Beide correspondentievrienden bevaren dezelfde rivier, maar blijken ten slotte op verschillende oevers te arriveren. Aan het begin van hun correspondentie zijn zij nog vol lof over elkaar, maar hun vriendschap eindigt in grote tegenstellingen en misverstanden. Religie en wetenschap verdragen elkaar niet zo goed, zo lijkt het. Dit boek bevat een vijftien jaar durende correspondentie tussen een belangrijke vertegenwoordiger van de psychoanalyse, die ten tijde van deze briefwisseling sterk in opkomst was, en een theoloog die goed op de hoogte was van de filosofie van Aristoteles en de theologie van Thomas van Aquino en bovendien zeer sterk geïnteresseerd was in de psychoanalyse van Jung. De laatste wilde de klassieke christelijke symbolen integreren in zijn analytische psychologie en kon geen betere gesprekspartner treffen dan White, die een groot bewonderaar was van Jung omdat in zijn publicaties symbolen, waaronder die van de wereldgodsdiensten, een zeer belangrijke rol spelen. Religie was voor Jung een onderzoeksobject voor zover ze deel uitmaakte van het collectief onbewuste. Het schrijversavontuur eindigde voor Jung in een teleurstelling, waarvan hij al verslag deed in Antwort auf Hiob (1952), een zeer kritische benadering van God, schuld en vergeving, waarop White heeft gereageerd in een artikel dat in The Jung-White Letters is opgenomen. Volgens de priester zou Jung zich te zeer vereenzelvigen met Job om vervolgens diens lotgevallen aan te grijpen om God daarin af te schilderen als een amorele god, zoals ook de natuur amoreel is. White is het daarmee natuurlijk fundamenteel oneens. Jung heeft in meerdere geschriften getracht de religie een plaats in de analytische psychologie te geven of beter kan ik zeggen dat hij de religie zag als een uitvloeisel van de psychische structuur van de mens; een uiting van het collectief onbewuste. De uitgave van deze briefwisseling is een voorbeeldige publicatie geworden: een goede inleiding; enkele relevante bijlagen en de tekst is voorzien van een zeer uitgebreid notenapparaat. Deze uitgave valt verre te verkiezen boven de C.G. Jung letters uit 1973, waarin alle (?) correspondentie van Jung in chronologische volgorde achter elkaar is gezet. De brieven aan White zijn daarin weliswaar in twee kloeke delen op te zoeken, maar ze staan tussen de brieven aan anderen (Adler e.a. 1973). Bovendien ontbreken daar de brieven van White aan Jung. In deze uitgave zijn die wel opgenomen, zodat de ontwikkeling van de thematiek goed te volgen is. The Jung-White Letters is een mooi uitgegeven boek dat door een deskundige redactie is verzorgd. Lezers die geïnteresseerd zijn in het raakvlak van religie en wetenschap kunnen hun hart hierbij ophalen.
J.A.M. de Kroon