Het brein en mentaliseren
achtergrond Het belangrijkste probleem bij hersenonderzoek naar de effecten van psychotherapie is het ontbreken van een adequaat pathogenetisch model.
doel Het ontwikkelen van een pathogenetisch eenheidsmodel dat grotere verklaringskracht heeft dan de bestaande hypothesen betreffende aandoeningen die in aanmerking komen voor psychotherapie.
methode Een selectieve raadpleging van de literatuur werd uitgevoerd met behulp van Medline (vanaf 1966) met als zoektermen 'mentaliseren', 'psychotherapie', 'basale ganglia' en 'cerebellum'. Ook werd gebruikgemaakt van handboeken over psychotherapie en neuronanatomie (Van Hoof 2004).
resultaten In het voorgestelde model wordt aangenomen dat de relevante psychologische problemen de manifestatie zijn van het uit balans zijn van twee mechanismen: dat voor het initiëren en doseren van kracht en dat voor sturing. De analyse toonde dat tijdens de fylo- en ontogenese van het brein deze twee, primair motorische controle mechanismen vanuit de motorische gebieden worden toegepast op het intentionele niveau van functioneren (met name in de frontotemporale gebieden). Het krachtsmechanisme ontwikkelt zich hierbij aan de ventrale en het sturingsmechanisme aan de dorsale zijde. Door de herhaalde toepassing van deze twee mechanismen ontstaat een zeer verfijnde, maar kwetsbare structuur relevant voor processen zoals het creëren van metarepresentaties, taal en bewustzijn. Deze processen liggen ten grondslag aan het vermogen om te kunnen mentaliseren, d.w.z. het vermogen om zichzelf en de ander te kunnen zien als intentional agents. Relatief kleine stressoren kunnen hierbij een disbalans veroorzaken, die zich manifesteert als ontwikkelingsproblemen relevant voor psychotherapie.
conclusie Dit model heeft grotere verklaringskracht dan de bestaande alternatieven. Het model is verenigbaar met de meest gangbare theorieën over deze materie.