Child Psychiatry and the Media, An Issue of Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America
Kinderen vanaf zes jaar brengen dagelijks zo'n zes uur door met een elektronisch medium, zoals televisie, video, dvd, computer, spelcomputer of muziekspeler en nogal eens twee of meer tegelijk. Deze media maken een belangrijk deel uit van de omgeving van kinderen en adolescenten en dus doet zich de vraag voor welke invloed zij uitoefenen op de ontwikkeling. Deze aflevering van het als boek uitgegeven kwartaaltijdschrift wil die vraag beantwoorden. Daarbij komen nogal wat aspecten aan de orde. Heeft het zien van televisieprogramma's met een seksuele inhoud invloed op seksueel gedrag van adolescenten? Leidt het spelen van agressieve videospellen tot agressief gedrag? Heeft internetgebruik van kinderen invloed op hun intellectuele ontwikkeling? Maakt het voor de sociale contacten van kinderen uit hoe vaak zij via het internet (bijvoorbeeld door chatten) contact hebben met leeftijdgenoten? Wordt het ideale lichaamsbeeld van adolescenten beïnvloed door voorbeelden in films en televisieseries? Wat betekent het voor de ontwikkeling wanneer kinderspel steeds vaker de vorm krijgt van videospel? Naast deze en andere vragen over de impact van de elektronische media op het functioneren van kinderen en adolescenten, komt ook het gebruik van video als klinisch hulpmiddel aan de orde, bijvoorbeeld om een indruk te krijgen van de beleving van een chronische ziekte als diabetes. Een aspect dat opvallend ontbreekt in dit boek is de ziekteversterkende invloed van internet, met zijn websites waarop jongeren elkaar aanmoedigen in hun eetstoornis of zelfbeschadigend gedrag. Maar op zichzelf komen voldoende interessante vragen aan de orde. Zij worden echter teleurstellend beantwoord. Telkens blijkt dat er nog maar weinig empirische gegevens beschikbaar zijn. Er wordt veel onderzoek gedaan, maar vooralsnog laat dat vooral zien hoe moeilijk het is om greep te krijgen op de veelheid aan variabelen. Dat valt de auteurs niet te verwijten. Wel dat daardoor nu vooral wordt gespeculeerd, waarbij intellectueel taalgebruik moet verhullen dat die speculaties erg triviaal zijn. Dat geldt ook voor de praktische implicaties waarmee elk hoofdstuk wordt afgesloten. Die komen meestal niet verder dan de aanbeveling dat ouders belangstelling moeten tonen, liefst in de vorm van meekijken, voor het mediagedrag van hun kinderen. Hoe dat moet wanneer kinderen hun mediagedrag niet met volwassenen willen delen wordt niet uitgewerkt.
F. Boer