Major Theories of Personality Disorder (2de druk)
Major Theories of Personality Disorder, onder redactie van twee 'groten' uit de persoonlijkheidsliteratuur, Mark Lenzenweger en John Clarkin, is een ware verademing, maar tegelijkertijd ook een opgave voor de lezer. Een verademing, aangezien in dit boek de 'grote theorieën' over persoonlijkheidsstoornissen en hun behandeling centraal staan. Dit wordt stilaan een zeldzaamheid in een tijd waarin onze vakliteratuur vooral wordt gedomineerd door cijfers. Dit boek biedt een tegengewicht tegen deze tendens en dat is broodnodig. De openingszin van het eerste, inleidende hoofdstuk, verzorgd door Lenzenweger en Clarkin, spreekt dan ook - als de uitdrukking hier geoorloofd is - boekdelen: 'Theory without data runs the risk of ungrounded philosophizing, but data without theory lead to confusion and incomprehension'. Met andere woorden: dit boek is een sterk pleidooi voor een meer etiologische, theoriegestuurde benadering van persoonlijkheidsstoornissen ter aanvulling, en in de toekomst wellicht ter vervanging van de atheoretische dsm-benadering. Niet dat cijfers en dus empirische onderbouwing geen rol spelen in dit boek, integendeel. In elk van de hoofdstukken in dit boek leggen immers de 'grote namen' uit het domein, zoals Beck, Kernberg, Benjamin, Pincus en Millon, zelf hun kaarten op tafel en kan de lezer oordelen over zowel de consistentie van hun theoretische aannames, als de empirische ondersteuning ervan. Het is bovendien geen kleine prestatie van Lenzenweger en Clarkin dat ze erin geslaagd zijn om deze 'grote namen' hun theoretische assumpties verder te laten verfijnen in het licht van recent onderzoek en ze op een vaak verrassende en verfrissende map nier te laten presenteren. Wie dit boek naast de eerste editie uit 1996 legt, zal dan ook snel merken dat dit niet zomaar een heruitgave is. Wat passeert allemaal de revue: Becks cognitief-gedragsmatige opvattingen, Kernbergs psychodynamische visie, de interpersoonlijke theorieën van Benjamin en Pincus, Millons personologische opvattingen, aangevuld met hoofdstukken over gehechtheid en over de neurobiologie van persoonlijkheidsstoornissen. De klagers onder ons zullen het misschien betreuren dat er geen hoofdstuk over de 'big five' is opgenomen, of over Linehans dialectische gedragstherapie. Misschien hebben ze gelijk. Maar dit brengt ons ook naadloos tot wat het lezen van dit boek tot een opgave maakt: in elk hoofdstuk wordt de lezer ondergedompeld in een ander jargon - ondanks de pogingen van elk van de auteurs om dit te beperken - en wordt duidelijk uitgegaan van andere basisassumpties. Hoewel dit onvermijdelijk is, worden de synthese en integratie van al deze diverse visies en hun empirische onderbouwing daardoor en wellicht te veel aan de lezer overgelaten. Hoewel Lenzenweger en Clarkin een aanzet geven tot vergelijking van de verschillende theorieën in hun inleidende hoofdstuk, was een epiloog waarin deze theorieën tegenover elkaar worden afgezet, zeer op zijn plaats geweest. Vooral de clinicus zal zich afvragen of en hoe men deze diversiteit van theorieën kan gebruiken in de eigen klinische praktijk. Tegelijkertijd stimuleert het ontbreken van een dergelijke epiloog juist om zelf op zoek te gaan naar gelijkenissen en verschillen tussen de verschillende theorieën en hoe dit de eigen praktijk kan verrijken. Kortom: Major Theories of Personality Disorder is een aanrader van formaat, als introductie in het domein, maar ook als hernieuwde kennismaking. Het mag zeker niet ontbreken in uw persoonlijke bibliotheek!
P. Luyten