Evolution and posttraumatic stress: disorders of vigilance and defence
Nu de evolutionaire psychiatrie aan terrein wint (Hodiamont 2004), was het slechts een kwestie van tijd voordat ook de posttraumatische stressstoornis (ptss) op deze wijze geanalyseerd zou worden. Cantor probeert dat in zijn boek Evolution and posttraumatic stress. Ruim een derde van het boek is uitleg over de ptss, de geschiedenis van het concept, het klinisch beeld en de conventionele theorieën erover. Vervolgens wordt een kwart van het aantal pagina's besteed aan de evolutie van menselijke verdedigingsmechanismen. Daarna wordt de ptss onderzocht in termen van waakzaamheid en erdediging. Dit is een heel plausibele manier van kijken naar hoe mensen reageren onder stress en extreme omstandigheden. Nieuw is het echter niet, het is niet moeilijk om daar een groot aantal literatuurverwijzingen voor te geven. De gedachte om vanuit een evolutionair perspectief naar de ptss te kijken is intrigerend, maar Cantor faalt. Hij blijft steken bij de reactie op stress, maar bij de ptss gaat het er juist om waarom deze reacties niet meer afnemen en daar komt Cantor in het geheel niet uit. Nu heeft de posttraumatische stressstoornis een zeer lange geschiedenis en is de frequentie van de stoornis door de tijd ruwweg hetzelfde gebleven. Daarvoor kan men het hier al eerder gerecenseerde (Unck 2005) werk van Jones & Wessely (2005) raadplegen, dat mijns inziens niet gemist mag worden door wie maar enigszins in de ptss geïnteresseerd is. In de dsm-iii werd echter gesuggereerd dat bijna iedereen een ptss kreeg na een extreem stressvolle gebeurtenis. Aan het eind van de jaren zeventig zou het syndroom ook pas ontdekt zijn en wat het woord betreft klopt dit. Maar Figley suggereert meer in zijn bundel Mapping trauma and its wake waarin hij pioniers van het traumaonderzoek aan het woord laat. In zijn voorwoord refereert Figley aan de serie Library of Living Philosophers van Paul Arthur Schilpp; zoiets wil hij ook voor traumadeskundigen doen. De serie van Schilpp geeft echter een autobiografie van een wereldberoemde filosoof en laat vervolgens anderen over hem aan het woord. Dat is niet het geval in Mapping trauma and its wake. In zeventien hoofdstukken komen inderdaad deskundigen aan het woord die rond 1980 al belangrijk waren in dit veld. Het leukste zijn de foto's van de coryfeeën: aan het begin van het hoofdstuk hoe ze er nu uitzien en aan het eind van het hoofdstuk toen ze nog jong waren. Inhoudelijk is het wat mager. Sommigen doen alsof het leven niet op toeval berust, maar dat ze in dit veld terechtkwamen vanwege een eigen min of meer traumatische voorgeschiedenis die bij het zien van de eerste patiënt gereactiveerd werd. Het is naar mijn smaak een vorm van common-sense- psychologie die nauwelijks een echte verklaring biedt. Dat hoeft natuurlijk ook niet, maar een echte biografie zou heel wat aantrekkelijker zijn. Datzelfde geldt eigenlijk voor wat zij zelf zien als hun grote bijdrage aan het vak. Het is een sollicitatie naar nog meer beroemdheid en nog meer prijzen dan ze al hebben gekregen en die ze zelf opsommen. Bescheidenheid en liefde voor het vak treft men hier niet aan. Dat neemt niet weg dat ze allemaal op hun manier zeker hun steentje hebben bijgedragen aan kennis over trauma. Naar mijn smaak komt dat voldoende in hun wetenschappelijke werk naar voren en is dit boek volkomen overbodig.
J.E. Hovens