De Big 5 Persoonlijkheidsfactoren. Een methode voor het beschrijven van persoonlijkheidseigenschappen
De persoonlijkheidspsychologie teert al geruime tijd op het vijffactorenmodel, ocean: openheid, consciëntieusheid, extraversie, aangenaamheid en neuroticisme. Er zijn diverse andere vertalingen in omloop zoals in dit boek in plaats van 'openheid' 'intellectuele autonomie', in plaats van 'aangenaamheid' 'vriendelijkheid', in plaats van 'consciëntieusheid' 'zorgvuldigheid' en in plaats van 'neuroticisme' 'emotionele stabiliteit'. De Raad en Doddema-Winsemius hebben een eerdere publicatie, 'Idioticon van de persoonlijkheid' (1997; Van Deth 2000) ongewijzigd opnieuw uitgegeven in deze publicatie. Het idioticon pretendeert een weergave te zijn van het complete lexicon van de taal waarin menselijke eigenschappen worden uitgedrukt. Dit boek past in de traditie van serieuze en minder serieuze werken zoals die over karakters door Theophrastus en het scheldwoordenboek Luilebol! door Heestermans (1989). Wat zij eraan hebben toegevoegd is volgens henzelf 'een korte inleiding in de persoonlijkheidspsychologie'. Ik zou het echter een korte inleiding in het vijffactorenmodel noemen. De persoonlijkheidspsychologie is bepaald meer omvattend en die zou ik niet graag reduceren tot het vijffactorenmodel. Wat ik geleidelijk aan mis in de boekpublicaties over het vijffactorenmodel is het werk van kritische geesten die proberen dit vakgebied verder te ontwikkelen. Het onderhavige boek is anders bedoeld, maar echt onkritisch zijn de auteurs al op de eerste pagina waarin ze andere auteurs instemmend volgen in de bewering dat 'persoonlijkheidsstoornissen heel goed beschreven kunnen worden in termen van de extreme varianten van deze vijf factoren'. Dit kun je alleen maar volhouden als je kritiekloos kijkt naar hoe de persoonlijkheidsstoornissen tegenwoordig worden geconceptualiseerd en alle hiermee samenhangende problemen worden genegeerd. Hoe moeten we het meten van persoonlijkheidsstoornissen met behulp van het vijffactorenmodel serieus nemen bij gebrek aan items in het meest gebruikte meetinstrument, de neo - Personality Inventory - Revised (Costa & McCrae 1992), die gaan over de pathologie waardoor persoonlijkheidsstoornissen worden gekenmerkt? Andere problemen die gerust aandacht mogen krijgen: Welke waarde heeft zelfbeoordeling voor de persoonlijkheidsbeschrijving? Welke rol speelt sociale wenselijkheid bij het maken van een test die dit type persoonlijkheidsfactoren pretendeert te meten? Het vijffactorenmodel heeft een lexicale aanpak: deze gaat ervan uit dat dagelijkse gesprekken en algemeen bestaande geschreven teksten bruikbare begrippen presenteren voor de beschrijving van persoonlijkheidseigenschappen. Is dit wel een adequaat uitgangspunt voor een wetenschappelijke benadering? Wellicht redenen voor de auteurs om aan een nieuw boek te beginnen.
J.J.L. Derksen