Mentalisatie. In de reeks Psychoanalytisch Actueel
Dit boek is het tweede in de reeks Psychoanalytisch Actueel en verscheen naar aanleiding van een studiedag van de Vlaamse Vereniging voor Psychoanalytische Therapie. In hun inleiding constateren Mark Kinet en Rudi Vermote dat het begrip mentaliseren, dat in Vlaanderen op een lange en brede traditie stoelt, de laatste jaren steeds meer opgeld doet in de psychoanalytische en psychotherapeutische wereld. 'Mentaliseren' verwijst naar het vermogen om intenties en gevoelens bij anderen en zichzelf te erkennen, interpersoonlijk gedrag te begrijpen in termen van mentale toestanden en dit alles te situeren binnen een psychische realiteit die weliswaar met de externe realiteit is verbonden, maar er toch van te onderscheiden valt. In hoofdstuk 1 staan Gaston Cluckers en Patrick Meurs uitvoerig stil bij het werk van Peter Fonagy en Mary Target. Zij geven een overzicht van de ontwikkeling van het concept van mentaliseren en het belang in dat verband van de matrix van de vroege ouder-kindrelatie. Ook schetsen zij de drie manieren waarop de externe en de psychische realiteit verbonden kunnen zijn. Bij de equivalente modus is er geen verschil tussen de externe en de psychische realiteit; bij de alsof-modus staat de psychische realiteit volledig los van de externe. In de loop van zijn ontwikkeling integreert het kind beide modi geleidelijk in de mentalisatiemodus: beide werelden, de psychische en de externe, behouden hun plaats en betekenis, maar ze worden met elkaar in verbinding gebracht. Een dergelijke integratie is steeds relatief en kan veranderen onder invloed van spanning en conflicten. Verminderde aanwezigheid van het vermogen om te mentaliseren wijst dan ook niet zonder meer op een tekort, maar kan een dynamisch gevolg zijn van de afweermechanismen die in stelling worden gebracht naar aanleiding van een conflict. De integratie van de equivalente modus en de alsof-modus ontwikkelt zich vanaf het vierde levensjaar. Dit wordt bijvoorbeeld zichtbaar in de oedipale conflicten, waarbij het kind er niet meer in slaagt de gevoelens ten opzichte van de ouders alleen in de alsof-modus te beleven, maar deze in toenemende mate moet gaan verbinden met de werkelijke ouders, met alle consequenties van dien. Cluckers en Meurs besteden verder aandacht aan de betekenis van het gedachtegoed van Fonagy en Target voor de kinderpsychotherapie. Vooral misbruik en trauma binnen de context van een intieme gehechtheidsrelatie zullen de ontwikkeling van het vermogen om te mentaliseren ernstig kunnen verstoren. Zij benadrukken nogmaals dat'de mate waarin de capaciteit tot mentalisatie tot uiting komt, sterk kan wisselen in samenhang met specifieke thema's, relatiepatronen en contexten. Het is geen continue of gevestigde functie of vaardigheid, die altijd wordt gebruikt in relationele situaties. Het gaat integendeel om een dynamisch evoluerend proces van structureel aanwezig blijvende modi.' (p. 22). In hoofdstuk 2 beschrijft Mary Target aan de hand van vignetten uit de psychoanalyse van mevrouw A. hoe zij het mentalisatieconcept gebruikt binnen de behandeling van deze ernstig getraumatiseerde patiënte. Mevrouw A. gelooft dat haar moeilijkheden het gevolg zijn van het feit dat zij afschuwelijk en vals is. Iedereen die haar als een slachtoffer beschouwt, heeft zich in haar ogen beet laten nemen. Target laat zien dat de therapeut gemakkelijk in deze positie van de patiënt als slachtoffer zien terecht kan komen en daarmee het echte contact uit de weg gaat. Onder meer verwijzend naar de manier waarop ons geheugen functioneert, benadrukt Target dat de vooruitgang binnen de therapie van mevrouw A. zeker niet het resultaat is van het onderzoeken van ongetwijfeld vernietigende vroege gebeurtenissen in haar leven. Zij is veel meer het gevolg van de voortdurende aandacht voor haar innerlijke wereld en voor de onbewuste vervormingen die zij in haar relaties aanbrengt. Een dergelijke aandacht is eigenlijk alleen te vinden binnen een psychoanalyse. Hoofdstuk 3, waarin Philippe Van Haute een gevalsbeschrijving van Melanie Klein laat herinterpreteren door Jacques Lacan, vond ik wat moeilijk toegankelijk. Dit heeft deels te maken met het hermetische van het lacaniaanse gedachtegoed dan wel de wijze waarop daarover geschreven wordt, deels met het te veel bekend veronderstellen van de patiënt in kwestie. Rudi Vermote geeft in hoofdstuk 4 een uiteenzetting van het concept mentaliseren in de theorie van Bion. Hij gaat onder meer in op de verschillende niveaus van psychisch functioneren, zoals Bion deze heeft ondergebracht in de grid, een soort tabel die hij na een zitting gebruikte om elementen uit die zitting te catalogiseren en daarmee beter te begrijpen hoe de patiënt in kwestie psychisch functioneerde. Ook zet hij de opvattingen van Bion af tegen die van Fonagy en de zijnen. Leo Paesen beschrijft in hoofdstuk 5 het mentalisatieproces van patiënten binnen een forensische polikliniek. Hij gebruikt de metafoor van de trapezekunstenaar om duidelijk te maken hoezeer de patiënten over wie het hier gaat een zuivere wereld vol mooie vormen proberen te creëren waarin zij aan de zwaartekracht ontstegen zijn en er geen sprake meer is van pijn of verdriet. In die wereld moet de therapeut vooral aanwezig zijn als een gefascineerde en bewonderende toeschouwer. Ten slotte sluit Mark Kinet de bundel, die mij in wisselende mate inspireerde, af met enkele poëtische overpeinzingen.
A. Ladan