Grootse patiënten, kleine therapeuten. Narcisme en psychotherapie. In de reeks Psychoanalytisch Actueel
Dit boekje, het eerste in de reeks Psychoanalytisch Actueel, vormt de neerslag van een studiedag over narcisme. In de inleiding zet Mark Kinet de ontwikkeling uiteen van het begrip narcisme, te beginnen bij Freud en eindigend bij Lacan. Onderweg bespreekt hij de opvattingen van onder anderen Klein, Kohut en Kernberg. De aanhangers van het gehechtheidsparadigma, dat nu zo in de belangstelling staat, rekent hij duidelijk tot degenen die narcisme vooral als defensief en secundair zien. Jan Cambien laat in hoofdstuk 1 verschillende aspecten van het narcisme de revue passeren. Hij zet vooral vraagtekens bij het uitsluitend kijken naar narcisme als een defensieve reactie tegen onmacht, frustratie en afhankelijkheid. Zo constateert hij dat in de huidige maatschappij het te weinig ondersteunen van het narcisme van het opgroeiende kind waarschijnlijk een groter probleem vormt dan dat van de verwenning. Daarnaast pleit hij ervoor narcisme ook te zien als een poging om toch zin te verlenen aan een absurde wereld. Hoofdstuk 2 is meer klinisch georiënteerd. Marc Hebbrecht geeft een fraaie beschrijving van de langdurige behandeling van een man met een narcistische karakterpathologie. In zijn betoog sluit hij vooral aan bij de opvattingen van Kohut, waarbij de aandacht voor het effect van empathiebreuken en het verdragen van de overdracht, waarin de therapeut vooral moet functioneren als een verlengstuk van de patiënt, centraal staan. Ook Hebbrecht wijst op de pejoratieve connotaties die het begrip 'narcisme' in zich kan dragen, met alle consequenties daarvan voor de klinische praktijk. Het zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat de therapeut het eigen narcisme te weinig onder ogen ziet en, in een parafrase van een uitspraak van Cambien, zich onvoldoende realiseert dat het wezenlijke van therapie is dat de therapeut op een gedisciplineerde wijze de patiënt in zichzelf erkent (p. 21). Luc Moyson stelt in zijn bijdrage de narcistische woede in reactie op afhankelijkheid en hulpeloosheid centraal. Aan de hand van enkele klinische vignetten laat hij zien hoe deze narcistische woede onder meer gekenmerkt wordt dooreen nauwelijks te stillen wraakbehoefte, uitgelokt door gevoelens van hulpeloosheid en afweer van een positie van afhankelijkheid. Vervolgens belicht Thierry Simonelli de rol van de afgunst in het destructieve narcisme, waarbij hij vooral de opvattingen van Herbert Rosenfeld naar voren haalt. Hij maakt goed duidelijk hoe in het kader van het destructieve narcisme alle relaties kapotgemaakt moeten worden teneinde de gefantaseerde almacht te bewaren. Gevoelens van genegenheid en liefde impliceren immers afhankelijkheid en dus gevoelens van onvermogen en zwakte. In het laatste hoofdstuk bespreekt Erik Ceysens het hyperindividualisme dat volgens hem zo kenmerkend is voor deze tijd. Hij ziet een toename van de investering in het zelf, ten koste van de investering in anderen. Dit hyperindividualisme leidt in zijn visie tot het meer op de voorgrond treden van de narcistische en de borderline persoonlijkheidsstoornis. Ceysens stelt het afgenomen vermogen om het tekort in zichzelf en de ander te verdragen centraal en verbindt dit met de huidige maatschappelijke ontwikkelingen: 'Elke maatschappij heeft immers de psychiatrische patiënt die ze verdient' (p. 94). Al met al een aardige verzameling die uitnodigt tot verder lezen over dit zo belangrijke onderwerp.
A. Ladan