Evidence-Based Psychopharmacology
Evidence-Based Psychopharmacology begint met een zeer lezenswaardige, maar korte introductie door de eerste auteur. In de paragraaf What is evidencebased medicine? legt hij vooral uit wat het niet is. In plaats van de gebruikelijke aanprijzingen volgen goedgefundeerde relativeringen, waardoor het boek opmerkelijk genoeg aanbevelenswaardiger wordt. Immers, we kunnen niet meer om evidencebased medicine heen, ook al blijkt in toenemende mate de beperking ervan. De auteurs behandelen de belangrijkste psychiatrische stoornissen: de stemmingsstoornissen, de angststoornissen, schizofrenie, eetstoornissen, de aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (adhd) en de ziekte van Alzheimer. Het laatste hoofdstuk, over medicijninteracties, valt een beetje buiten de context van het boek. In de hoofdstukken komen steeds drie vragen aan de orde: (1) Wat is de eerste-keuze-farmacotherapie? (2) Hoe lang moeten we hiermee doorgaan? en (3) Wat is de optimale benadering voor degenen die niet reageren op de eerste-keuze-farmacotherapie? Voor het hoofdstuk over depressies bijvoorbeeld hebben de auteurs in Medline en PsychLit naar alle gecontroleerde onderzoeken gekeken die in het Engels gepubliceerd zijn en verschenen tussen januari 1981 en januari 2004, en natuurlijk zijn alle meta-analyses meegenomen. Om de eerste keuze te bepalen heeft men de relatieve werkzaamheid van antidepressiva, die statistisch werd vastgesteld, onderling vergeleken, ook als de antidepressiva niet direct onderling zijn vergeleken. Op deze manier werd de effectiviteit in de acute behandeling geëvalueerd en deed men aanbevelingen voor de vervolg- en onderhoudsbehandelingen. Aangezien er weinig gerandomiseerde trials zijn bij non-responders op de eerste behandeling, zijn in dit geval ook open trials meegenomen. De conclusies en aanbevelingen zijn voor de ingewijde lezer niet direct opzienbarend, hoewel hier en daar controversiële uitspraken worden gedaan, zoals bijvoorbeeld een 7-10% toegenomen responsfrequentie bij hogere doses selectieve serotonineheropnameremmers (ssri's) met de suggestie van een dosis-responsverhouding. Interessant is dat er aandacht besteed wordt aan comorbiditeit, zowel as i-, as ii- als as iii- problematiek en sekseverschillen. Opmerkelijk is dat de auteurs de neiging hebben de behandelduur van zes weken te verlengen naar acht weken. Uit de conclusies van het hoofdstuk over depressies blijkt duidelijk dat de auteurs een klinische invalshoek hebben gekozen en hun aanbevelingen daarop afstemmen. De laatste jaren zijn er onder invloed van evidence-based medicine grote trials opgezet, zoals Texas Medication Algorithm Project (tmap) en Sequenced Treatment Alternatives to Relieve Depression (star*d), waarvan binnen een jaar belangrijke uitkomsten zijn te verwachten. In het hoofdstuk over schizofrenie wordt vooral ruime aandacht geschonken aan de nieuwe atypische antipsychotica. De randomized controlled trials (rct's) met risperidon, olanzapine, quetiapine, ziprasidon, sertindol, amisulpride en aripiprazol worden vermeld, evenals de meta- analyses en systematische reviews. Ook hier worden de acute behandeling en de onderhoudsbehandeling beschreven, het bijwerkingenprofiel en de voor de clinicus relevante prodromale symptomen, en de eerste-episodebehandeling en de therapieresistente vorm van schizofrenie. De rct's tot en met 2003 worden besproken, met als gevolg dat er in het bijzonder recentere rct's van de atypische antipsychotica niet zijn meegenomen. Daarbij komt nog dat het vaak gaat om rct's die door de farmaceutische industrie zijn opgezet om de efficacy, de werkzaamheid, van geneesmiddelen aan te tonen. De resultaten van de grotere klinische onderzoeken die momenteel langzaam maar zeker bekend worden, zoals de Comparison of Atypicals for First Episode-Psychosis (cafe) (zie bv. Keefe e.a. 2006) en Clinical Antipsychotic Trials of Intervention Effectiveness (catie) onderzoeken (zie bv. McEvoy e.a. 2006), zijn niet vermeld. De auteurs geven hier, net als bij de andere hoofdstukken, hun strijdige belangen aan. Het hoofdstuk over eetstoornissen is zeer uitgebreid. Het heeft mij verbaasd dat er zo veel onderzoek op dit terrein is gedaan. Hetzelfde geldt voor het hoofdstuk over de ziekte van Alzheimer, waarbij het gaat om onderzoek met cholinesteraseremmers. Dat is mede de reden waarom ik het boek van harte aanbeveel. Men is vaak goed thuis op het gebied waarin men bijzondere interesse heeft, maar kan zich nu ook laven aan wat er inmiddels aan evidence-based farmacotherapie is gedaan op andere terreinen. Een probleem vind ik wel dat de tabellen waarin de rct's zijn weergegeven er in elk hoofdstuk anders uitzien en andere gegevens bevatten, omdat elk hoofdstuk door verschillende auteurs is geschreven. De tabellen bevatten vaak niet genoeg informatie om zelf mee te kunnen denken. Dit wordt gemakkelijker als het drop-outpercentage wordt vermeld of het percentage responsverschil ten opzichte van placebo dan wel een ander middel. Kortom, een goed boek, aanbevelenswaardig, dat eigenlijk elke twee jaar bijgewerkt zou moeten worden en waaraan nog nieuwe hoofdstukken toegevoegd dienen te worden, bijvoorbeeld over de medicamenteuze behandeling van borderline persoonlijkheidsstoornissen. Een tweede deel dient te gaan over evidence-based psychotherapy, om de medicus-practicus tot een afgewogen oordeel te laten komen.
H.J. Pot