The theory and treatment of depression. Towards a dynamic interactionism model
Onze generatie hoeft niet overtuigd te worden van de ernst en de omvang van depressieve psychopathologie. Depressie is een recidiverende aandoening die met comorbiditeit gepaard gaat en vaak chronisch verloopt. De door empirisch onderzoek bewezen effectieve kortdurende therapieën die in praktijkrichtlijnen aanbevolen worden in combinatie met antidepressiva zijn te zeer gericht op symptoomreductie en houden te weinig rekening met de interactie tussen persoonlijkheid en omgeving. Depressieve patiënten spelen een actieve rol in de creatie van hun depressogene omgeving. Anderzijds leidt depressie op zich tot negatieve interpersoonlijke veranderingen, waardoor vicieuze cirkels op gang gebracht worden die depressie instandhouden en het risico op nieuwe depressieve episodes verhogen. In dit boek wordt depressie in verband gebracht met persoonlijkheidsontwikkeling. We krijgen een mooi overzicht van het schitterende empirische onderzoek dat Blatt, Beck en Luyten op dit terrein geleverd hebben. Afhankelijkheid en zelfkritisch perfectionisme zijn twee belangrijke kwetsbaarheidsfactoren bij depressie, die resulteren in respectievelijk anaclitische (te vergelijken met het concept sociotropie van Beck) en introjectieve types (te vergelijken met het concept autonomie van Beck) van depressie. Dit diagnostische onderscheid is klinisch relevant en heeft gevolgen voor de behandeling. Anaclitische patiënten zouden meer baat hebben bij steunende vormen van psychotherapie, waarbij de therapeut actief en directief optreedt. Introjectieve patiënten doen het beter met langdurige psychoanalytische psychotherapie. Dankzij de inbreng van de psychoanalytische kinderpsychotherapeuten (Vliegen, Meurs en Cluckers) krijgt de ontwikkelingspsychopathologie haar verdiende plaats: depressie is reeds zichtbaar op kinderleeftijd en zal zich later opnieuw manifesteren bij de volwassene. Kinderen van depressieve moeders vormen een risicogroep. Maar er zijn ook protectieve factoren. Bij het kind zijn dat hoge intelligentie, goede sociale betrokkenheid en het bekleden van een positieve plaats in de familie in ruimere zin. De aanwezigheid van een steunende vader is eveneens een protectieve factor. De auteurs formuleren een belangrijke en fundamentele kritiek op de categorale benadering, een gevolg van de dsm-classificatie. De actuele psychiatrie onderschat hoezeer depressie het resultaat is van een ontwikkelingsproces dat in de kindertijd begint met complexe interacties tussen genetische aanleg, kwaliteit van de vroege moeder-kindrelatie en gezinsomstandigheden. Op volwassen leeftijd zullen levensgebeurtenissen meespelen, zoals verlies, trauma, ontgoocheling en interpersoonlijke conflicten. We houden te weinig rekening met de dynamische interactie tussen persoonlijkheid, omgeving en depressie. We dienen depressie meer vanuit een dimensionaal perspectief te bekijken. Mineure, subklinische depressies gaan geleidelijk over in klinisch zichtbare depressies die op hun beurt kunnen evolueren naar melancholische en psychotische subtypes, die dan bij voorkeur biologische behandeling vereisen. Omdat we alleen maar tekorten, defecten en symptomen zien, hebben we weinig oog voor de levensgeschiedenis, de sterke kanten en de veerkracht van de patiënt. Dit zijn juist zeer belangrijke factoren in de psychosociale rehabilitatie van de depressieve patiënt. Het lijkt soms alsof de auteurs alle therapierichtingen tevreden willen stellen in hun pleidooi voor integratie. Het verheugt me te vernemen dat de psychodynamische invalshoek bij depressie een plaats krijgt. De auteurs vragen aandacht voor de psychodynamische formulering, voor het bijbrengen van inzicht in de onderliggende kwetsbaarheid en de maladaptieve schema's die vroeg in het leven totstandkomen, en voor de wisselwerking tussen intrapsychische dynamiek en interpersoonlijke relaties. Maar er is ook pessimisme hoorbaar. Ze geloven niet dat de publicatie van de dsm-v in 2012 zal leiden tot meer onderzoeksprogramma's gericht op het ontwikkelen van een meer op etiologie gebaseerde classificatie van stemmingsstoornissen. Is de groeiende kloof tussen clinici en wetenschappers nog afwendbaar? Clinici blijken hun depressieve patiënten langer psychotherapeutisch te behandelen dan in praktijkrichtlijnen wordt voorgesteld. Is het niet vreemd dat kortdurende therapieën verlengen tot halfslachtige onderhoudstherapieën? Waarom niet reeds bij aanvang de optie nemen voor een langetermijnbehandeling met een open einde? Dit is evident voor de clinicus, maar moeilijker voor de onderzoeker die rekening houdt met exclusiecriteria, die alleen groepen samenstelt met 'zuivere' depressies en zich in de psychotherapie aan een handleiding houdt die klinische ervaring en creativiteit beperkt. Kortom, een schitterend boek dat tot nadenken aanzet en vragen oproept.
M. Hebbrecht