Toerekeningsvatbaarheid. Over handelingsvrijheid
Antoine Mooij heeft het in zijn meest recente boek Toerekeningsvatbaarheid. Over handelingsvrijheid over een zeer actueel en moeilijk thema. Zoals Mooij in zijn inleiding schrijft, ligt in de notie van toerekeningsvatbaarheid immers een hele gedachtewereld besloten met begrippen als wilsvrijheid, handelingsvrijheid, de mens als persoon, kortom een bepaald mensbeeld. In onze huidige samenleving staan twee mensbeelden met elkaar op gespannen voet: enerzijds het mensbeeld van de autonome mens, waar de nadruk ligt op de innerlijkheid en de vrijheid van de mens om zijn eigen leven vorm te geven; anderzijds wordt de mens zowel binnen de wetenschap (onder meer binnen de psychiatrie) als in de filosofie meer en meer als een verlengstuk van de natuur gezien, waarbij het bewustzijn als een gewoon biologisch verschijnsel wordt beschouwd en psychische stoornissen als verstoringen van hersenprocessen. De auteur vertrekt vanuit de vraag wat de begrippen 'persoon' en 'persoonlijke identiteit' precies betekenen om de verschillende mensbeelden beter te kunnen plaatsen. Na een terugkoppeling naar het juridische discours wordt duidelijk dat het juridische 'mensbeeld' nog sterk verstrengeld is met het 'oude' algemene mensbeeld. Vervolgens behandelt Mooij het concept 'handelingsvrijheid', waarbij hij stelt dat handelingsvrijheid betrekking heeft op de wilsvrijheid of keuzevrijheid (het vermogen tot overleg en nadenken), tevens op de uitwendige handelingsvrijheid en ten slotte de inwendige vrijheid (de bekwaamheid om volgens de eigen voorkeur te handelen, maar vooral om de eigen voorkeur niet te volgen en een handeling na te laten). Mooij benadrukt hier het belang van de 'binnenkant' van de vrijheid. Volgens de auteur veronderstelt de effectiviteit van de vrije wil een 'zelfstandige sfeer van de wil en van het psychische, die niet herleidbaar is tot een biologisch substraat dat in fysische termen kan herschreven worden'. Verderop in het boek gaat Mooij in op de concrete vraag naar de toerekeningsvatbaarheid. Hij stelt de huidige ontwikkeling om een oordeel te vellen over iemands toerekeningsvatbaarheid aan de hand van een evidence-based benadering of een benadering via moderne classificatiesystemen zoals de dsm ter discussie. Deze benaderingen hebben weliswaar hun nut, maar behoren tot de 'uitwendige' benaderingen van de psychiatrie en Mooij stelt terecht dat we op die manier geen zicht krijgen op de 'wilsvrijheid', een 'innerlijk' fenomeen. Mooij roept de psychiatrie dan ook op voldoende aandacht te blijven houden voor de 'binnenkant' van het leven (de subjectiviteit, de mogelijkheid van zelfbepaling, de wilsvrijheid en verantwoordelijkheid) en eindigt ten slotte met de bedenking dat de centrale vraag van dit boek, de vraag naar verantwoordelijkheid die stoelt op het vermogen tot overleg en de wilsvrijheid, niet alleen betrekking heeft op de persoon die 'onderzocht' wordt, maar tevens op de onderzoeker en iedereen in de moderne samenleving. Dit boek is een aanrader voor allen die in de psychiatrie werkzaam zijn, ook voor hen die niet onmiddellijk bij 'forensische' psychiatrie betrokken zijn of een oordeel uit dienen te spreken over iemands toerekeningsvatbaarheid. Het boek is echter voor dit laatste wel bijzonder interessant omdat de complexiteit van de toerekeningsvatbaarheid en alle hieraan verbonden thematiek op een zeer genuanceerde manier aan bod komen. In onze (postmoderne) tijd waarin de meer instrumentalistische en biologische benadering van psychische aandoeningen meer en meer terrein wint, komt het boek van Mooij als een belangrijk correctivum ten aanzien van het heersende discours.
A. Haekens