Op goed geluk. Psychoanalyse en vertrouwen
Deze bundel van artikelen gaat over de relatie tot de Ander. De Ander als patiënt, als therapeut, als vader of moeder, als onderzoeker en zelfs als overheid. Als geheel geeft het boekje een aardige indruk van de psychoanalytische situatie in Nederland. Waar zijn psychoanalytici mee bezig en waar maken zij zich druk over? Op twee gevalsbeschrijvingen na zijn de hoofdstukken hoofdzakelijk gewijd aan (theoretische) beschouwingen. Eén keer wordt gerefereerd aan het tegendeel van vertrouwen zoals wij dat kennen uit de psychopathologie bij de paranoïdie (te weinig vertrouwen) en de grootheidswaan en manie (te veel vertrouwen) (Dirkx, p. 62).Hoewel ik meestal meer gecharmeerd ben van casuïstiek werd ik in deze bundel vooral geboeid door het hoofdstuk van Gomperts over effectonderzoek en de wantrouwende relatie tussen psychoanalyse en empirische wetenschap. Met gevoel voor detail en drama neemt de schrijver ons mee door psychoanalytisch Nederland van na de Tweede Wereldoorlog. Als reactie op de kritiek uit wetenschappelijke hoek op de effectiviteit van de psychoanalytische behandeling, raakte het Psychoanalytisch Instituut verstikt in zijn obsessie om bewijs geleverd te krijgen voor de effectiviteit van zijn therapeutische inspanningen. Waren haar leden onzeker geworden of wilden zij zich gewoon verdedigen tegen een al te grote vijandigheid (Eijsenck)? Of was hun nieuwsgierigheid louter toe te schrijven aan wetenschappelijke interesse? Dat laatste meen ik te moeten betwijfelen want toen de onderzoeker Barendregt met zijn voor de psychoanalytische praktijk niet zo vleiende uitslag kwam, besloot het bestuur de publicatie van de onderzoeksresultaten tegen te houden. Als echte wetenschapper besloot Barendregt het onderzoek toch te publiceren, en zo hoort het ook. De les die Gomperts daaruit trekt is dat empirisch effectonderzoek wel moet gebeuren, maar dat de methode genuanceerd en verbeterd dient te worden. Nog afgezien van de vraag of een dergelijk onderzoek wel mogelijk is, blijft de vraag of de psychoanalyse zich moet laten verleiden tot het utiliteitsdenken waar onze consumptiemaatschappij zo op gefocust lijkt te zijn. Heeft de psychoanalyse niet met de kunst gemeen dat zij geen (economisch) nut heeft? Zij is eerder revolutionair en subversief dan dat zij de burgers geruststelt. De ontdekkende analysant krijgt geen geruststellende boodschap te horen en zal ermee moeten leven. De waarheid is confronterend en nodigt uit tot vermijding en symptoomvorming. De analyticus is de brenger van de onaangename boodschap voor de patiënt en wellicht ook voor de politiek.Het 'aangekondigde einde' van A. Ladan, waarmee de bundel opent, is daar een voorbeeld van. De psychoanalyse is de kunst van het omgaan met onmogelijkheden. Natuurlijk is van meet af aan het einde van de analyse in zicht, maar de analysant meet zich de illusie aan dat de kunst eindeloos is en dat de analyticus alles over hem of haar weet. Het onbewuste kent immers geen tijd en heeft een eindeloos vertrouwen in de Ander: de analyticus als sujet supposé savoir. Het einde van deze illusie moet dan ook gedoseerd worden aangekondigd en verwerkt.
J.A.M. de Kroon