The therapist at work. Personal factors affecting the analytic process
Beweren dat de therapeut invloed uitoefent op het therapeutische proces en op de persoon van de patiënt lijkt een open deur te zijn. Toch is er lange tijd in bepaalde kringen sprake geweest van het betrachten van een zuivere objectiviteit, waarbij iedere vorm van persoonlijke beïnvloeding door de therapeut moest worden uitgebannen. Men ging zelfs zover te beweren dat een therapeut die 'last' had van tegenoverdrachtgevoelens dit moest bewerken in een hernieuwde (leer)analyse. Tegenwoordig denkt men daar in psychoanalytische kringen geheel anders over. Tegenoverdracht is niet alleen onvermijdelijk, maar verschaft ook nuttige en zelfs onontbeerlijke informatie ten behoeve van het therapeutische proces. Dit boek is een verzameling artikelen die een weergave vormen van het congres dat door de European Federation for Psychoanalytic Psychotherapy in the Public Sector (efpp) in 2000 op Cyprus werd georganiseerd. Alle artikelen zijn de moeite waard om te lezen. Hier wil ik vooral aandacht vragen voor het openingsartikel van Joachim Küchenhoff. Hij betoogt dat er 4 uitgangspunten zijn die invloed hebben op het therapeutische proces: de Weltanschauung van de analyticus; zijn psychoanalytische achtergrond; zijn klinische theorie (metapsychologie); en zijn bewuste of voorbewuste theoretiserende activiteit. Zowel het verzamelen van feiten als het doen van interventies zijn onderhevig aan de invloed van deze theoretische uitgangspunten: '(…) different theoretical frames produce different data'. Dit laatste geldt overigens ook voor de (neuro)wetenschappen, in weerwil van een aanspraak op objectiviteit. En met een citaat van Gill: '(…) there is not a reality outside our grasp that can be observed by an independent observer. Theories not only interpret data but generate them'. Data zijn constructen en interpretaties daarvan evenzeer. Op grond hiervan pleit de auteur voor een theoretisch pluralisme voor de psychoanalytische praktijk zonder te vervallen tot een epistemologische kameleon. Voor het onbewuste, nog steeds de kern van het psychoanalytisch denken, kon geen stevige ontologische of epistemologische basis worden gevonden. Er blijft altijd iets ongrijpbaars; een ontologisch gat. Maar dat geldt voor alle theorieën en heeft te maken met de fundamentele kloof tussen woord en ding. Om de psychoanalyse een wetenschappelijk bestaansrecht te geven, neemt Küchenhof zijn toevlucht tot het deconstructivisme van Jacques Derrida. Geen slechte keuze in mijn ogen, omdat deze met zijn deconstructivisme de logica van de betekenissen van de (psychische) fenomenen in kaart heeft willen brengen. Derrida heeft zich intensief beziggehouden met de theorieën van Freud in verschillende fasen van zijn ontwikkeling als filosoof. Hij heeft de psychoanalyse een methode aangereikt om de tekst van de patiënt beter te begrijpen. Nog een enkele opmerking over het tweede hoofdstuk, dat is geschreven door Judy Kantrowitz. Zij beschrijft het analytische proces tussen een mannelijke analyticus en een dito analysand. De patiënt valt zijn therapeut voortdurend aan, diskwalificeert hem daarbij pijnlijk en verwijt hem dat hij niet naar hem luistert. Daarbij voelt de therapeut zich in intellectueel opzicht sterk de mindere en trekt zich terug in een ijzig stilzwijgen, totdat er in zijn privé-leven iets gebeurt dat alles verandert: het overlijden van zijn eigen vader, die sterke overeenkomsten vertoont met zijn patiënt. Dan ontdekt de therapeut de parallellen tussen de relatie met zijn vader en die met de patiënt. Langzamerhand verandert zijn houding ten opzichte van de patiënt van een verdragen van de aanvallen in een geïnteresseerd zijn. Het is de patiënt die op een goed moment zegt: 'You're with me now'. Dit soort beschrijvingen alleen al maken het boek zeer de moeite waard te lezen.
J.A.M. de Kroon