Baas in eigen brein. 'Antipsychiatrie' in Nederland 1965-1985
In haar toegankelijk geschreven proefschrift, Baas in eigen brein - Antipsychiatrie in Nederland 1965-1985, beschrijft historica Gemma Blok een opmerkelijke periode uit de geschiedenis van de psychiatrie en probeert zij antwoord te geven op de vraag wat de zin was van de schijnbare waanzin van dit tijdperk. Blok is onder meer als docent werkzaam bij de vakgroep Nieuwste Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam.
Blok beschrijft de antipsychiatrie als een reactie op de voorgaande periode in de psychiatrie, toen het bestaan in de inrichtingen nog sterk werd getekend door arbeidstherapie, elektroshocks en medicatie. Kritische hulpverleners vonden dat patiënten niet langer moesten worden afgescheept met een pil en een schouderklopje, maar dat men op zoek moest gaan naar de psychologische en sociale oorzaken van hun problemen, door intensief met hen te praten, eventueel met het gezin erbij. Dit alles geschiedde onder invloed van de radicale ideeën van zogeheten antipsychiaters als Laing en Foudraine die onder hulpverleners in de psychiatrische inrichtingen veel weerklank vonden. Er ontstond zo echter een eenzijdige psychotherapeutische genezingsdrang met een moralistisch karakter - tekenend voor die tijd - in combinatie met een oorgeslagen vrijheid-en-gelijkheid-denken. Behandelaars projecteerden hun eigen streven naar individuele vrijheid, hun afkeer van de burgerlijke mentaliteit van hun ouders en hun eigen positieve ervaringen met psychotherapie op de patiënten.
Wat in de psychiatrie gebeurde, was volgens Blok echter veel minder 'gek' dan het achteraf lijkt. Het kan ook gezien worden als een pleidooi voor een intensivering en uitbreiding van de psychiatrische hulpverlening. Blok pleit er dan ook voor de term antipsychiatrie te vervangen door de meer neutrale term 'kritische psychiatrie'.
In haar proefschrift wil de auteur de antipsychiatrie voor een deel in ere herstellen, omdat er volgens haar wel degelijk sprake is van een positieve erfenis. Het gezin rond de patiënt wordt nu veel meer bij de behandeling betrokken, de omgangsvormen zijn nu informeler en meer gelijkwaardig, en psychotherapie is een vast onderdeel van de klinische psychiatrie geworden. Aan het gegeven dat de ernstig zieke patiënt in die periode vaak hulp moest ontberen waar hij recht op had en dat ouders met de schuldvraag werden opgezadeld, wordt door Blok relatief weinig aandacht geschonken. In haar epiloog kiest Blok er voor de zegeningen van deze periode te benadrukken, waardoor de keerzijde iets te weinig aan bod komt.
J.J.M. van Hoof