Neurofilosofie - hersenen, bewustzijn, vrije wil
Den Boer, hoogleraar biologische psychiatrie aan de Rijksuniversiteit Groningen, levert met dit boek een belangrijke bijdrage aan het nature-nurture debat. Vanuit de bevindingen van de moderne neurowetenschappen wordt er een belangrijk licht geworpen op de interactie tussen hersenen, mentale processen en omgeving. Dit op zijn beurt leidt tot de vraag hoe vrije wil en verantwoordelijkheid opgevat kunnen worden. Dit alles is niet alleen theoretisch, maar ook klinisch relevant.
Dit als inleiding om aan te duiden dat de auteur in een zorgvuldig opgebouwd betoog en zonder in apodictische uitspraken te vervallen, argumenten aanreikt voor een integratieve benadering.
Na in de eerste twee hoofdstukken de probleemgebieden van de biologische psychiatrie en de filosofie in kaart te hebben gebracht, komt hij in het derde hoofdstuk tot de volgende conclusie: 'De ontmoeting tussen hersenen en omgeving is een dialoog geworden' (p. 119). De plasticiteit van de verschillende organisatieniveaus in de hersenen maakt dit mogelijk.
Het volgende hoofdstuk gaat uitvoerig in op het concept van de 'neuronale netwerken'. De auteur toont aan dat dit reeds door Exner en Freud geformuleerde concept een meer coherente verklaring kan bieden voor psychopathologische fenomenen dan neurotransmittertheorieën. Hij werkt dit uit aan de hand van eigen onderzoek over paniekstoornissen. Ook het begrip 'waan' wordt vanuit deze optiek belicht. Het is belangrijk dat vanuit deze theorie ook grenzen gesteld worden aan een genetisch determinisme. Immers, het menselijk genoom heeft niet voldoende codes om alle informatie die in de neuronale netwerken aanwezig is te bevatten.
Het vijfde hoofdstuk ('Belichaamde mentale processen') vormt de kern van deze studie. Centraal staat het begrip embodiment of mind. Tegen de cognitivistische strekking in, stelt de auteur zeer krachtdadig: 'Wij moeten het oude idee dat het mentale een eigen conceptuele structuur bezit, die losstaat van onze lichamelijkheid, verlaten' (p. 206). Om dit uit te werken, steunt de auteur op het werk van onder anderen Maturana en Varela, maar ook - en dit is volgens mij zeer wezenlijk - op het fenomenologisch gedachtegoed van Merleau-Ponty. Terecht stelt de auteur dat de nieuwe ontwikkelingen in de neurowetenschappen een empirische fundering bieden voor wat de fenomenologie reeds zo duidelijk gearticuleerd heeft (p.212). In het zesde hoofdstuk houdt hij zelfs een pleidooi voor een biologie van betekenis. Daarmee wil hij een brug bouwen tussen de hermeneutische en natuurwetenschappelijke benadering.
In het laatste hoofdstuk verkent hij vanuit de neurowetenschappen de concepten vrije wil en verantwoordelijkheid. Hij pleit voor een 'biologisch geïnformeerde ethiek'. Hoewel heel wat interessante gegevens door deze discipline worden aangereikt, erkent de auteur dat er nog een lange weg valt af te leggen om tot valide antwoorden te komen. Hoe bijvoorbeeld de volgende contradictie te interpreteren: enerzijds, door bepaalde onderzoeken bevestigd, stelt zich de vraag of we wel regisseur zijn van onze handelingen (p.269), anderzijds hebben we toch allen de common sense ervaring dat we vrij kunnen beslissen …
Het mag gezegd, dit boek vormt een constructieve bijdrage om de neurobiologie filosofisch te onderzoeken. Vooral de vaststelling dat er empirische evidentie bestaat voor fenomenologische concepten, getuigt van een open geest. Daarbij be-seft de auteur de grenzen van de neurobiologie (zoals in zijn beschouwingen over vrije wil en verantwoordelijkheid). Geen hybris, maar wijsheid. Bij het lezen van dit voortreffelijke boek schoot me regelmatig de uitspraak van Erwin Straus (Duits fenomenoloog, 1891-1975) te binnen: 'der Mensch denkt, nicht das Gehirn'! (1955).
Tussen de veelvuldige literatuur over dit onderwerp - die nogal vaak getuigt van een reductionistische visie op neurofilosofie - is dit boek een ware verademing.
M. Calmeyn