Liefdesverklaringen. Over perversie, liefde en passie
Dit boek bevat negen hoofdstukken, elk hoofdstuk is een bewerking van een lezing die door de auteur gehouden is, òf op een studiedag van de Vlaamse Vereniging voor Psychoanalytische Therapie, òf op een studiedag georganiseerd door het Centrum voor psychiatrische dagbehandeling Horizon van het Psychiatrisch Ziekenhuis Bethanië in Zoersel (België). De studiedagen vonden plaats in 1999 en in 2001. Een grote symmetrie is nagestreefd, het boek bestaat uit drie delen met in elk deel drie hoofdstukken. Deel 1 handelt over perversies, deel 2 over de liefde, deel 3 over de passie. Het eerste deel over perversies is het meest interessant, omdat de bijdragen stuk voor stuk met een grote eruditie zijn geschreven.
Het boek opent met een schitterend geschreven essay van de hand van Thys, die - na te stellen dat 'iemand zijn liefde verklaren' en 'de liefde verklaren' twee elkaar uitsluitende grootheden zijn - zijn onderwerp, liefde, benadert als een te veroveren, een te verwerven goed waarbij de verworvenheid in essentie steeds precair blijft. Hij plaatst liefde tussen twee psychopathologische fenomenen, aan de ene kant perversie, aan de andere kant passie. Liefde kan volgens Thys niet zonder perversie en passie, maar ze moet zich er tegelijkertijd tegen beschermen. Liefde is in permanent gevaar, ze kan links worden ingehaald door de perversie, rechts door de passie. Onder perversie verstaat de auteur de absolute controle over de ander, waarbij de ander niet meer als een ander wordt erkend, maar louter wordt gezien als bron en instrument van eigen lust. De ander wordt door het verkrijgen van absolute controle als een onderdeel van het eigen ik opgevat. Passie is het spiegelbeeld van de perversie. Passie is het zich verliezen in de ander. De ander wordt onderwerp van een grenzeloze zoektocht naar het onbereikbare absolute.
Kinet behandelt in het volgende hoofdstuk in grote lijnen de geschiedenis van de perversie. Hij staat stil bij de opvattingen van Freud en Lacan, maar komt tot de slotsom dat perversie als seksuele aberratie slechts als een symptoom gezien moet worden van een veel complexere psychische toestand, waarbij ook andere psychopathologische verschijnselen, de affectieve ontregeling, de impulsdoorbraak, de autodestructiviteit, en de verslaving een rol spelen. Met andere woorden: hij plaatst de perversie in het licht van de persoonlijkheidsstoornis.
Verhaeghe is als geen ander in staat om de complexe lacaniaanse theorie over psychoseksualiteit in heldere bewoordingen uit te leggen. De Rijdt heeft een pleidooi willen houden voor een intensieve behandeling van adolescenten met een perversiestoornis.
De auteurs van de bijdragen aan deel 2, dat handelt over de liefde, zijn wel erg strikt in de freudiaanse leer, met verouderde verwijzingen naar de drifttheorie, het oedipuscomplex, en de ziektegeschiedenissen van Freud. Deze hoofdstukken zijn taai om door te komen.
Deel 3, met bijdragen van Moyaert over mystieke liefde, Kinet over passie bij Lacan, en Van Bouwel over Frederik van Eeden en de passionele liefde, heeft een ander karakter: literair van opzet en minder klinisch relevant. Moeilijke stof wordt op een heldere manier behandeld, uiterst aangenaam leesbaar.
Voor lezers die in de psychopathologie van de liefde geïnteresseerd zijn, is dit boek een aanrader. Alle auteurs hebben een doorwrocht essay geschreven. Daarmee doen ze recht aan het complexe thema van dit boek: reflectie op het menselijk bestaan. En is reflectie niet de essentie van ons vak?
M.G. Nijs