Evidence in mental health care
Insulinecomatherapie, leukotomie, meer jaren dagelijkse psychoanalyse en elektroconvulsietherapie zijn decennia lang toegepast zonder veel valide en betrouwbaar bewijs voor hun effectiviteit. Net als in de andere medische specialismen is in de psychiatrie momenteel sprake van een toenemende trend om het werk van artsen en hun medewerkers te baseren op de best beschikbare evidentie voor die effectiviteit. Evidence-based medicine is in het centrum van de belangstelling komen te staan van beleidsmakers, zorgaanbieders, bestuurders in de zorg, medische en paramedische beroepsbeoefenaren en klinische en academische onderzoekers.
Dit boek wil een antwoord geven op de vraag hoe we een grotere mate van evidentie in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) kunnen bereiken. Het probleem dat wordt gesteld is dat niet duidelijk is welke evidentie er precies nodig is voor ggz-aanbieders of waar ggz-afnemers (cliënten, maar ook bv. verzekeraars) naar moeten kijken. Vanuit diverse invalshoeken wordt door een vijfentwintigtal deskundigen naar een antwoord gezocht, vanuit historisch, methodologisch en praktisch oogpunt, en ten slotte wordt de blik op de nabije toekomst gericht.
De roep om evidentie is niet nieuw. De gezondheidszorg heeft er lang over gedaan om een rationele wijze van behandelen en zorg te vinden voor mensen met geestesstoornissen. Deze 'morele behandeling' ontstond rond 1800 ten tijde van de Franse revolutie en is verbonden met de namen Pinel, Tuke en Charughi. Maar nog in juli 1933 werd in het toenmalige nazi-Duitsland een wet aangenomen dat mensen met (bijvoorbeeld) schizofrenie een gedwongen sterilisatie moesten ondergaan omdat verondersteld werd dat deze ziekte erfelijk was. Het was Bonhoeffer die hiertegen protesteerde op grond van het gebrek aan evidentie voor een erfelijke basis. Tegen die achtergrond is het goed te begrijpen dat er een forse publieke scepsis is over de wetenschappelijkheid van behandelmethoden in de psychiatrie.
De laatste twintig jaar laat een enorme expansie zien van de wetenschappelijke kennis van de psychiatrie. Dat betekent overigens nog niet dat de implementatie van die kennis bevredigend is. De introductie van de randomized controlled trial, systematische reviews en meta-analyses maken het mogelijk de evidentie op patiëntniveau te onderzoeken voor behandelingen zoals interpersoonlijke therapie, cognitieve therapie en farmacotherapie. Deze en andere onderzoeksmethodes kunnen bijdragen aan onderzoek op macroniveau naar de effectiviteit van de gezondheidszorg in een bepaald gebied, bijvoorbeeld naar maatregelen om het aantal suïcides te verminderen. Ook relevant is het onderzoek naar bijvoorbeeld niet-institutionele steunsystemen voor psychiatrische patiënten, zoals Assertive Community Treatment en case management. Van groot belang hierbij zijn degelijke classificatiesystemen. Het meest praktische resultaat is het ontstaan van behandelrichtlijnen zoals wij die in de Nederlandse psychiatrie ook al kennen.
Dit boek geeft door zijn grondige ontwerp en veelzijdige uitwerking een goed inzicht in het onderwerp. De nadruk ligt wel sterk op de methodologie (85 pagina's), terwijl de geschiedenis (50 pagina's) ook flink wat aandacht krijgt. Dat de praktische toepassing (40 pagina's) en de toekomst (30 pagina's) er bescheidener afkomen, is wellicht kenmerkend voor de fase, waarin wij ons bevinden.
Het boek is interessant voor onderzoekers in de psychiatrie en leent zich ook goed voor het onderwijs aan assistenten. Voor de psychiater die zijn behandelingen meer op evidentie wil gaan baseren, is het mijns inziens minder geschikt door het hoge theoretische gehalte.
D.P. Ravelli