Verrijkt biologisch depressieonderzoek de diagnostiek van depressies?
In 1974 formuleerde ik de verwachting dat biologisch depressieonderzoek zal leiden tot de ontwikkeling van nieuwe antidepressiva met meer selectieve biologische en psychopathologische werkingen dan de bestaande, voorts tot preciezere indicatiestelling van behandeling met antidepressiva en ten slotte tot wat ik genoemd heb 'functionele psychofarmacologie'. Deze verwachtingen zijn grosso modo niet bewaarheid, maar evenmin weerlegd. Hun bestudering was tot nog toe nauwelijks mogelijk, omdat twee ontwikkelingen veel trager zijn verlopen dan ik had gedacht en gehoopt. Ik doel hier ten eerste op de introductie van antidepressiva met een hoge graad van biologische selectiviteit en ten tweede op doelgericht onderzoek om de psychiatrische diagnostiek te verfijnen en los te wikkelen uit het nosologische keurslijf. Deze ontwikkelingen zijn weliswaar traag verlopen, maar fictief gebleken zijn ze niet. Selectieve antidepressiva zijn thans in aantocht en denosologisering van psychiatrische diagnostiek lijkt zich geleidelijk aan toch door te zetten.
Mijn verwachtingen zijn dus niet uitgedoofd; er zit zelfs nieuw leven in. Ik acht het dan ook geen waagstuk ze te handhaven.