Wanneer heeft detectie van hoogrisicofactoren voor een eerste psychose zin?
achtergrond Vroege herkenning en behandeling van schizofrenie en verwante psychiatrische stoornissen leidt tot minder ernstige symptomen en een verbeterde prognose. Vanwege de lage incidentie van schizofrenie is screening in de algemene bevolking niet zinvol. De vraag rijst of het screenen van genetisch belaste individuen (hoogrisicogroep) en selecte groepen individuen in de tweede lijn (ultrahoogrisicogroep) wel zinvol is.
doel Een overzicht geven van de hoog- en ultrahoogrisicofactoren voor een eerste psychose en het bespreken van de zin van screening van genetisch kwetsbare mensen.
methode Literatuuronderzoek betreffende de periode van 1995 tot juni 2004 met als zoekwoorden 'prodrome', 'high risk' en 'ultra high risk', in combinatie met 'psychosis' en 'schizophrenia'.
resultaten Risicofactoren bij de genetisch kwetsbare groep blijken: voorbijgaande psychotische klachten als kind, schizotypie, angst, gedragsproblemen in de adolescentie, instabiele omgevingsfactoren en afwijkende neurocognitieve testprofielen. In de tweede lijn is het mogelijk een selecte groep patiënten te identificeren met een ultrahoogrisicoprofiel. Van de personen die lichte psychotische klachten of kortdurende psychotische symptomen hebben of die behoren tot de groep genetisch kwetsbare jongeren met een achteruitgang van functioneren, blijkt binnen 1 jaar 40% psychotisch te worden.
conclusie Screening van álle genetisch kwetsbare mensen heeft geen behandelconsequenties. Vroege herkenning in de tweede lijn is wel veelbelovend. Grotere groepen en een langere onderzoeksduur zijn aangewezen om de preventiewerking van interventies vóór de eerste psychose aan te tonen.