Reactie op: Invloed van de islam op de beleving van psychiatrische problemen: ervaringen en implicaties
Met veel interesse las ik het essay van Van de Beek e.a. in het Tijdschrift voor Psychiatrie van juli 2024.1 Het bevat leerzame informatie voor zorgverleners over de inhoud van de islam en de rol van deze religie in geval van psychiatrische problemen. Het islamitisch geloof kan in combinatie met culturele factoren zowel een positieve als een negatieve invloed hebben op moslims die kampen met ziekte en problemen. Naast de idee van ziekte als een beproeving (van Allâh) en het islamitisch geloof als beschermende factor wijzen de auteurs ook op de rol van bovennatuurlijke ziekteoorzaken.
Met name vanwege dit laatste wil ik – mede op grond van eigen onderzoeken - graag reageren op het essay. Hoewel er in de laatste decennia al het nodige over de impact van het geloof in bovennatuurlijke krachten is geschreven, merk ik (vooral tijdens trainingen die ik mag verzorgen) dat er in de zorg nog altijd vrij weinig kennis over is en dat daarom zorgverleners dikwijls ook niet weten hoe ermee om te gaan. In deze context reiken de auteurs waardevolle kennis en inzichten aan en doen zij ook praktische aanbevelingen. Maar ik mis ook enkele zaken in het essay.
Zo is het belangrijk om goed uit te leggen wat het verschil is tussen een imam (religieuze voorganger in een moskee), een islamitische genezer (alternatieve genezer die veelal buiten de formele islam werkt) en een islamitisch geestelijk verzorger (in de zorg erkende hulpverlener en adviseur inzake levensbeschouwing en zingeving). Overigens kunnen we ook voor bijvoorbeeld voor het christendom en het hindoeïsme mutatis mutandis een dergelijk onderscheid maken. De ervaring tijdens trainingen in de ggz, maar ook elders in de zorg, leert dat zorgprofessionals hier lang niet altijd van op de hoogte zijn. Het genoemde onderscheid is relevant omdat in het essay de idee wordt geopperd om eventueel samen te werken met ‘de imam/religieus genezer’. Om risico’s te voorkomen zou ik adviseren om de samenwerking te beperken tot islamitisch geestelijk verzorgers.2
Voorts mis ik aandacht voor het feit dat naast ruqya sharia ook hidjama (cupping) onderdeel is van de formele islamitische geloofsleer. Interviews met hidjama-praktijkhouders leren dat ook zij geregeld cliënten met psychische problemen begeleiden.2
Tot besluit een kanttekening bij de opmerking van de auteurs dat in de Nederlandse literatuur de rol van de islam in relatie tot psychiatrische problematiek ‘grotendeels onbesproken blijft’. Verwijzend naar de volgende referenties (en de literatuurverwijzingen daarin) is er meer gepubliceerd dan de auteurs stellen.3-7 Zij refereren wel aan het Handboek Psychiatrie, religie en spiritualiteit uit 2012, maar helaas niet aan de drastisch herziene uitgave hiervan in februari 2024. Dit is jammer, omdat in de herziene versie veel meer informatie wordt gegeven over de islam en daarmee samenhangende religieuze geneeswijzen. Bovendien staat in dit boek een overzicht van religieuze geneeswijzen bij diverse andere bevolkingsgroepen in Nederland en de implicaties daarvan voor de zorg. Daarbij komen ook de overeenkomsten en verschillen binnen en tussen de diverse generaties ter sprake. Met alle respect is het goed dat de aandacht uitgaat naar deze fenomenen onder moslims, maar ook hindoeïstische, christelijke en winti- en bruabenaderingen (en de veranderingen daarin) verdienen nader uitleg inzake de impact op het werk van reguliere zorgverleners.8,9
Literatuur
1 van de Beek MH, Acherrat-Stitou Z, van der Krieke JAJ, e.a. Invloed van de islam op de beleving van psychiatrische problemen: ervaringen en implicaties. Tijdschr Psychiatr 2024; 66: 320-3.
2 Hoffer CBM. Hoofdstuk 19: Religieuze geneeswijzen als bron van spiritualiteit en zingeving. in: Verhagen PJ, van Megen HJGM, Braam A, red. Handboek psychiatrie en religie. Levensbeschouwelijke diversiteit in de geestelijke gezondheidszorg. Amsterdam: Boom; 2024. p. 223-45.
3 Bahara H. Wanen bezweren met djinns en medicijnen. Psy 2008; 7: 25-8.
4 Blom JD, Eker H, Basalan H, e.a. Hallucinaties toegedicht aan djinns. Ned Tijdschr Geneeskd 2010; 154: A973.
5 Hoffer CBM. Volksgeloof en religieuze geneeswijzen onder moslims in Nederland. Een historisch-sociologische analyse van religieus-medisch handelen. Amsterdam: Thela Thesis; 2000.
6 Hoffer CBM. Psychose of djinn: verklaringsmodellen en interculturele communicatie in de GGZ. Patiënt Care 2005; 4: 141-6.
7 Hoffer CBM. Suhûr en jnûn in Nederland. Dynamiek van cultuur en religie in het leven van Marokkaans-Nederlandse vrouwen. Cultuur Migratie en Gezondheid 2007; 4: 2-15.
8 Blom JD, Poulina IT, van Gellecum TL. Psychiatrie en brua. Tijdschr Psychiatr 2013; 55: 609-18.
9 Fleuren N, Scholte WF. Een reële angst voor voodoogeesten. Ned Tijdschr Geneeskd 2019; 163: D3530.
Antwoord aan Hoffer
Ten eerste wil ik Hoffer bedanken voor zijn aandacht voor en aanvullingen op ons essay, temeer daar zijn wetenschappelijk werk één van de inspiratiebronnen geweest is voor mijn promotieonderzoek.
Hoffer plaatst ook enkele kanttekeningen. Hij stelt dat het beter is alleen samen te werken met (voor ggz-hulpverlening opgeleide) islamitisch geestelijk verzorger. Ik ben het met hem eens dat samenwerking met een islamitisch geestelijk verzorger veruit de voorkeur verdient, maar ik sluit niet uit dat het nuttig kan zijn om contact te leggen als er een imam of een islamitisch genezer is die een rol speelt in het leven van een patiënt. De verschillende partijen kunnen dan vanuit de eigen invalshoek hun rol vervullen.
Hoffer mist de aandacht voor het feit dat hidjama (cupping) een onderdeel is van de formele geloofsleer. Ik wil hierbij opmerken dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd cupping heeft aangemerkt als een voorbehouden handeling, die alleen door bekwame beroepsbeoefenaars mag worden uitgevoerd.1
Binnen het format van een essay met maximaal 25 referenties moesten we ons beperken en hebben we veel interessante artikelen niet besproken. We hebben willen duidelijk maken dat er in de literatuur veel meer aandacht is voor de rol van het christendom bij psychiatrische problematiek, en de islam in vergelijking daarmee onderbelicht is. Hoffer vraagt zich af waarom we niet verwezen naar het herziene Handboek psychiatrie en religie uit 2024. Dit herziene handboek is echter verschenen nadat wij ons essay hadden ingediend bij dit tijdschrift.
Literatuur
1 Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Cupping of Hijamaa. 2018. www.igj.nl/publicaties/standpunten/2018/07/31/cupping-of-hijamaa
Auteurs
Madelien van de Beek, psychiater en plaatsvervangend opleider, Dimence Groep.
Zohra Acherrat-Stitou, psychiater, FPC de Oostvaarderskliniek, Almere.
Lian van der Krieke, GZ-psycholoog, in opleiding tot klinisch psycholoog, UCP, UMC Groningen.
Wim Veling, psychiater, UCP, UMCG, Rijksuniversiteit Groningen.
Robert Schoevers, psychiater, UCP, UMCG, Rijksuniversiteit Groningen.
Auteurs
Cor Hoffer, cultureel antropoloog en socioloog (www.corhoffer.nl).
Correspondentie
Dr. Cor Hoffer (info@corhoffer.nl).
Geen strijdige belangen meegedeeld.