Depressie is menselijk
Marc Calmeyn
Dit boek van Marc Calmeyn, Depressie is menselijk – onze donkere kant anders belicht, richt zich zowel tot hulpverleners als tot niet-professionals. Het gaat hier niet om een wat gepopulariseerd, psycho-educatief voorlichtingsboek voor leken. Het is een essay, ‘een probeersel’, waarin de auteur poogt het wezen van de depressie te vatten in een soberheid van drie termen: de trias anhormie, anhedonie/anesthesie en aritmie.
Nog meer is dit boek een vurig pleidooi voor de antropopsychiatrie, waarin de kwetsbare mens centraal staat en die zich beperkt tot vier basisstoornissen die ‘enkel bij de mens voorkomen’: de neurose, de psychose, de perversie en de thymopsychopathieën. Calmeyn is in zijn denken schatplichtig aan Jacques Schotte, die zich op zijn beurt liet inspireren door Leopold Szondi.
Het boek bevat een rijkdom aan interessante en stimulerende gedachten. Zo legt de auteur grote nadruk op het kristalprincipe van Freud. Volgens dit principe verheldert een psychische stoornis ‘als uiting van de gebrekkige menselijke existentie de kernproblemen van het mens-zijn’ (p. 23). Verder gaat het onder andere over de mens als ‘das noch nicht festgestellte Tier’ (Nietzsche), het onderscheid tussen praten, zeggen en spreken, het rekenende tegenover het bezonnen nadenken (Heidegger) en over Kintsugi, waarbij ‘in plaats van de barsten te verhullen, ze worden benadrukt, verfraaide littekens als een ode aan het leven en de verstrijkende tijd’(p. 109).
Ik onderschrijf wat Dirk De Wachter stelt in zijn voorwoord: ‘Men moet het niet allemaal eens zijn met de gepresenteerde gedachten, maar ze zetten ongetwijfeld aan tot kleine verrassende wendingen, tot vergeten en niet-vermoede opvattingen, tot ergernis en bewondering, tot discussie en bevestiging.’ (p. 10). Een en ander in dit boek is zeker voor discussie vatbaar, zoals het stellen dat er vier basisstoornissen zijn in de psychiatrie en ‘enkel deze vier’ (p. 29), de inschatting van de DSM als van een zeer onvoldoende wetenschappelijk niveau en het niet maken van onderscheiding tussen depressie en bijvoorbeeld verdriet en demoralisatie, toch klinisch niet zonder belang.
Dit boek getuigt zeker van de langdurige en diepgaande reflectie van de auteur, zijn grote expertise, ruime belezenheid (zowel vakliteratuur als bellettrie) en ook speelse taalvaardigheid. Voor hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg, zowel voor ‘vriend als vijand’ van het gepresenteerde gedachtegoed, is dit een belangrijk, te denken gevend boek. Het is een prikkelend tegengif tegen het gevaar van een reductionistisch mensbeeld. Het roept op om blijvend oog te hebben voor de complexiteit en meerlagigheid van de mens en zijn (psychopathologische) lotgevallen.
M. Eneman, psychiater, Leuven