Diagnostiek van frontotemporale dementie in de psychiatrische praktijk: handvatten en valkuilen
Achtergrond De gedragsvariant van frontotemporale dementie (gvFTD) vertoont sterke klinische overeenkomsten met primair psychiatrische aandoeningen. Ook komt een op gvFTD gelijkend beeld voor, zonder dat er sprake is van neurodegeneratie.
Doel Psychiaters handvatten bieden voor het stellen of uitsluiten van de diagnose gvFTD.
Methode Beschrijven van de resultaten van de eerste prospectieve cohortstudie waarbij we patiënten met gvFTD en patiënten met primair psychiatrische aandoeningen gezamenlijk includeren en direct vergelijken. Deze resultaten worden bediscussieerd in het licht van internationale wetenschappelijke ontwikkelingen.
Resultaten Bij vermoeden van gvFTD is evidente frontotemporale atrofie bevestigend voor de diagnose. Louter aanwezigheid van de klinische criteria, al dan niet met afwijkingen op functionele beeldvorming, kunnen ook bij primair psychiatrische stoornissen of het FTD-fenokopiesyndroom voorkomen. Een hoge mate van stereotypie, hyperoraliteit, weinig depressieve kenmerken, een gestoorde sociale cognitie en ontbrekende lijdensdruk vergroten de kans op gvFTD. Bij twijfel zijn biomarker- en genetisch onderzoek en follow-up geïndiceerd. Conclusies Een gvFTD-diagnose dient multidisciplinair gesteld te worden. Bij het ontbreken van atrofie of genetische etiologie is grote terughoudendheid geboden in het stellen van gvFTD.