Straight talk about psychiatric medications for kids (4de ed.)
De derde editie van dit boek werd eerder in dit tijdschrift besproken (S. Wilson; 2010: 867-8). De daar gegeven beschrijving van de inhoud (1. Wat elke ouder dient te weten aangaande psychiatrische medicatie bij kinderen; 2. Veelvoorkomende psychiatrische stoornissen bij kinderen; 3. Psychotrope geneesmiddelen) is nog altijd van toepassing. Dit geldt eveneens voor de vraag die de beoordelaar stelde, nl. of er behoefte is aan een dergelijk boek, aangezien de ouder van een kind met een specifieke stoornis slechts een klein gedeelte kan gebruiken.
We zouden bespreking van deze vierde editie dan ook achterwege kunnen laten, temeer daar deze zich richt op een Amerikaans lezerspubliek. Er worden overwegend merknamen van geneesmiddelen gebruikt, die vaak verschillen van die in Nederland, en er wordt veel gesproken over het Amerikaanse verzekeringsstelsel. Dat ik er toch aandacht aan besteed, is omdat dit boek laat zien hoe ver de Amerikaanse en West-Europese kinderpsychiatrie inmiddels uit elkaar liggen als het gaat om medicamenteuze behandeling. Ik denk dan niet zo zeer aan verschil in uitvoering, die in de Verenigde Staten ook gespecialiseerde verpleegkundigen toestaat om geneesmiddelen voor te schrijven. Nee, het gaat om de behandeling zelf en de veronderstelling van waaruit die gebeurt.
Zoals de hele Amerikaanse psychiatrie is ook die voor kind en jeugd sterk biologisch georiënteerd. Het feit dat er op groepsniveau verschil bestaat tussen kinderen met en zonder bepaalde psychische stoornissen, niet alleen in uiterlijk waarneembaar gedrag, maar ook in het gedrag van neurotransmittersystemen, wordt moeiteloos opgevoerd als bewijs dat deze stoornissen hersenziekten zijn. De verschillen op neurotransmitterniveau worden als oorzakelijk gezien (en niet als mogelijk epifenomeen), en de psychiater legt ouders naar eer en geweten uit dat beïnvloeding van die transmittersystemen essentieel is. Hij gelooft er zelf in.
Dit leidt tot indrukwekkende staaltjes polyfarmacie. Wilens vertelt trots hoe hij een jongen van 12 met zowel een paniekstoornis, als adhd en een depressie ‘stabiel’ heeft gekregen met 50 mg nortriptyline ’s avonds, 1 mg alprazolam per dag, zo nodig, en 50 mg sertraline bij het ontbijt. Het gebruik van benzodiazepinen bij kinderen met angststoornissen wordt een goede keus geacht, niet alleen voor de korte termijn. Het verbaast mij ook te lezen dat bij kinderen tussen 3 en 5 jaar oud, met agressie of hyperactiviteit, clonidine wordt aanbevolen. Het zijn maar drie voorbeelden van een praktijk die sterk afwijkt van de Nederlandse.
In het voorwoord bedankt Wilens zijn leermeester Joseph Biedermann. Het was Biedermann die ooit een fabrikant van geneesmiddelen op voorhand beloofde dat door hen betaald onderzoek zou laten zien dat ook kleuters profiteren van het antipsychoticum risperidon (Dehue 2014). Ofschoon hem ernstige belangenverstrengeling is verweten, heeft hij dit zelf nooit zo gezien. Wanneer je gelooft dat de behandeling van kinderen met psychische stoornissen vooral een kwestie is van neurotransmitters rechtzetten, kun je zo’n blinde vlek handhaven.
- Dehue T. Betere mensen – over gezondheid als keuze en koopwaar. Amsterdam: Augustus; 2014.
The Guilford Press,
New York 2016
341 pagina’s,
isbn 978-14-625-1985-9,
$ 15,26
F. Boer, emeritus hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie, Amsterdam