Praktijkboek persoonlijkheidsstoornissen DSM-5, diagnostiek, cognitieve gedragstherapie en therapeutische relatie (2e dr.)
Het Praktijkboek persoonlijkheidsstoornissen is een volledig herziene versie van de eerste uitgave van 2002. Het is een indrukwekkende kanjer van meer dan 600 bladzijden. En dan staat er niet eens een woordenregister in (wat jammer is). Het boek is opgebouwd volgens een zeer helder schema en staat vol overzichtelijke schema’s en tabellen. Deel A behandelt algemene aspecten van persoonlijkheidsstoornissen: classificatie, diagnostiek, analyse, cognitieve gedragstherapie en de therapeutische relatie. In deel B krijgen alle persoonlijkheidsstoornissen een afzonderlijk hoofdstuk volgens eenzelfde schema. Deel C geeft de resultaten van een eigen onderzoek van Sprey. Over de theoretische opvattingen kan men van mening verschillen - Sprey legt bijvoorbeeld zeer veel nadruk op stoornissen, wat door anderen wordt afgeraden (Kinderman e.a. 2013) - maar hij biedt in ieder geval duidelijkheid over zijn achtergronden. Millon neemt hier onder anderen een belangrijke plaats in (naast uiteraard Beck en Young; het geheel is zeer sterk cognitief gekleurd). Voor het gedragstherapeutisch proces wordt nog veel verwezen naar het oude Handboek voor gedragstherapie en met name Brinkman (1978), wat gerechtvaardigd is omdat het nog steeds geldt.
Het boek is indrukwekkend, niet alleen door de omvang, maar vooral door de sterke inhoud: het is zeer therapiegericht en biedt een stevig houvast bij casusformuleringen en het opmaken van een therapieplan. Alle hulpverleners die met persoonlijkheidsstoornissen te maken hebben, zullen het graag in hun kast hebben, dicht bij hun bureau, zodat ze het snel kunnen raadplegen als ze op een moeilijke casus stuiten.
Wel wil ik enkele detailopmerkingen maken. In een zeer kort overzicht van psychologische theorieën (p. 109) wordt het behaviorisme van Watson in één zin getypeerd. De ene zin is volledig fout. Het behaviorisme heeft nooit gedrag voorgesteld als uitsluitend bepaald door de stimuli in het hier en nu; Watson al helemaal niet.
Een tweede detail is het verwijzen naar de hartcoherentie als een emotiegerichte techniek (p. 141). Jammer genoeg is hartcoherentie pseudowetenschap, aangedreven door enkele commerciële bedrijven. Andere interessante, relevante auteurs (zoals Nelson-Gray) of benaderingen die wel wetenschappelijk onderbouwd zijn (zoals de recente Mode deactivation therapy die specifiek op adolescenten en jongvolwassenen gericht is), komen dan weer niet aan bod.
Dit zijn echter randopmerkingen die helemaal geen afbreuk doen aan de rest van dit kolossale werk. Een laatste opmerking betreft deel C: een eigen onderzoek van Sprey. Dit hoofdstuk had geschrapt mogen worden omdat het onderzoek niet wetenschappelijk werd opgebouwd en weinig betrouwbaar is. Vermoedelijk is het enkel bedoeld als motiverend element, wat we de auteur natuurlijk niet kwalijk kunnen nemen.
Voor therapeuten, zowel ervaren als minder ervaren, en verwante hulpverleners die met patiënten met persoonlijkheidsstoornissen werken, is dit boek in ieder geval een zeer handige hulpgids. Het overgrote deel van het werk is zeer duidelijk en systematisch en biedt stevige aanknopingspunten voor analyse en behandeling.
- Brinkman W. Het gedragstherapeutisch process. In: Orlemans JWG, Eelen P, Haaijman WP, red. Handboek voor
gedragstherapie. Deventer: Van Loghum Slaterus; 1978. - Kinderman P, Read J, Moncrieff J, Bentall RP. Drop the language of disorder. EBMH 2013; 16: 2-3.
F. de Groot