Psychiaters zijn niet gek. 15 originele essays over een prachtig vak
‘Langere wachtlijsten, meer crisisopnamen, overheveling van de kinder- en jeugdpsychiatrie naar de gemeenten.’ Met deze zin openen de drie redacteuren deze essaybundel. De toon is gezet, ik vrees voor 15 klaagzangen. De opening had ook kunnen zijn: Nederland heeft met 17 miljoen inwoners evenveel psychiaters als heel India met meer dan een miljard. We zijn een ongekend rijk land wat betreft de psychiatrie. Maken we dit waar?
Ik heb me evengoed niet laten afschrikken en heb met wisselend genoegen de 15 essays doorgenomen. De auteurs zijn niet allen taalkunstenaars, maar hebben wel hun best gedaan in persoonlijke verhalen neer te zetten wat hen drijft in dit vak. Frans de Jonge opent met de tweetaligheid van het vak, geest en brein, en stelt dat psychiaters soms dwaas, soms wijs en meestal iets daartussenin zijn. Nelleke Nicolai stipt een belangrijk thema aan: het stigma van de psychiater en de waarschuwing dat we ons de empathie vooral niet moeten laten ontglippen. Joeri Tijdink overdenkt in een leuk geschreven essay nut en beperkingen van het classificeren naar aanleiding van de thuisbezorging van een dik dsm-5-boek dat uiteindelijk niet eens uit de cadeauverpakking komt.
De meest filosofische en boeiende essays volgen dan: over geloof en identiteit (Piet Verhagen) en de cartesiaanse vergissing die de basis werd voor de organisatie van de ggz (Herman Sno). Deze essays vormden deel 1, dat ging over het imago van het vak.
Dan volgt deel 2, over het wezen van het vak, het zwakste deel van de bundel. Wat eruit sprong: Jan Swinkels grijpt terug naar de artseneed en bespreekt het belang van moreel en ethisch gedrag. Erik van Gorssel beschrijft aan de hand van indringende ervaringen in de tropen zijn professionele vorming.
Deel 3 is sterker, met het motto: de psychiater maakt het verschil. Jim van Os beschrijft hoe het biopsychosociale conflict in de ziel van de psychiater een Noord-Amerikaans artefact is en pleit voor een verdergaande emancipatie van de Europese psychiatrie. Arne Popma combineert nature en nurture tot narture. Willem van Tilburg beschrijft de psychoanalyse als een systemische oproep aan de patiënt om partner en uitvoerder te zijn van zijn herstelproces. Rien Van sluit sterk af met een citaat van Shorter dat menselijk lijden reageert op het gesproken woord vertolkt door een meelevend persoon in de rol van genezer. Zo is het!
Al met al een onderhoudende bundel. Twee perspectieven heb ik echter gemist: de internationale context komt nauwelijks aan bod en de nieuwe generatie psychiaters in f-act-teams die patiënten behandelen op straat en bij mensen thuis komt niet aan het woord.
R. Keet