Integrated care. Working at the interface of primary care and behavioral health
Deze uitgave van de apa gaat over de samenwerking tussen de eerste lijn en de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Het boek introduceert de praktijk van integrated behavioral health care, ook wel aangeduid als collaborative care (cc). ‘Behavioral health’ wordt omschreven als het hele spectrum van geestelijk en emotioneel welbevinden – van de elementaire coping met de dagelijks uitdagingen van het leven tot de behandelingen van psychische ziekten zoals een depressie, persoonlijkheidsstoornis, of verslaving.
De term ‘behavioral health’ heeft voorkeur omdat ze minder stigmatiserend (en minder op biologie gericht) is dan ‘mental health’ (geestelijke gezondheidszorg; zie Sandler 2009). Behavioral health richt zich op de veranderbare componenten in gezondheidsgedrag en psychisch welbevinden en nestelt zich collaboratief in de eerste lijn. De ingrediënten van het model zijn: teamgericht, evidence-based, gericht op meetbare doelen, gericht op de populatie en ‘accountable’ (verantwoordelijk). In de doelstelling staat niet (enkel) de genezing van het individu, maar de psychische gezondheid van de populatie centraal. Hierdoor kan zorg fasegerichter worden (verbetering moet niet steeds nu behaald worden, het kan ook later) en evenrediger verdeeld (zonder wachtlijsten e.d.).
Gezien de discussies in Nederland over de praktijkondersteuners huisarts (poh) en de eerste lijn is het ook voor ons een hot topic. Het boek is niet meteen een handboek voor de Nederlandse praktijk, daarvoor bevat het teveel specifiek Amerikaanse onderwerpen over financiering en organisatie van de zorg. Maar het bevat tientallen voorbeelden die aspecten van deze collaboratieve zorg tussen ggz en huisarts illustreren.
In een eerste deel onder de titel ‘Behavioral health in primary care settings’ (‘Ggz bij de huisarts’), beschrijven de auteurs de geïntegreerde huisartsenzorg die sterk overeenkomt met de poh-ambities in Nederland. Het doel is echter niet de screening voor de ggz te realiseren, maar geïntegreerde geestelijke gezondheidszorg in de huisartspraktijk te leveren. Gezien de hoge ggz-prevalentie wordt de routinematige screening voor psychische gezondheid (met de phq-9) als even basaal beschouwd als de meting van de bloeddruk.
In een tweede deel – ‘Primary care in behavioral health settings’ (‘de huisarts in de ggz’) – valt te lezen hoe betere zorg ontwikkeld moet worden om het steeds groter wordende verschil in levensverwachting van mensen met psychische aandoeningen te verminderen. Ook dit aspect is relevant voor de Nederlandse praktijk. Er is een goed introductiehoofdstuk en wederom de referentie naar een aantal voorbeelden of uitgebouwde praktijken.
P. Delespaul