Verlangen & vertwijfeling. Melancholie & predestinatie in de vroege moderniteit
Westerink, tegenwoordig verbonden aan het Titus Brandsma Instituut en het Center for Contemporary European Philosophy van de Radboud Universiteit Nijmegen, geeft in deze studie een verbreding en verdieping van thematiek waarmee hij in zijn proefschrift uit 2002 een begin maakte. Het betreft een godsdienstpsychologische en vooral mentaliteits- of cultuurhistorische studie naar de enorme betekenis die de zogenaamde predestinatieleer en in samenhang daarmee melancholie kregen in de zestiende en zeventiende eeuw. Daarbij is ook de vraag aan de orde naar de verwantschap tussen melancholie en bepaalde vormen van religiositeit. Westerink betoogt dat religie ons iets laat zien van ‘de mechanismen die subjectiviteit constitueren’. Dat maakt de vroege moderniteit juist ook tot zo’n boeiende periode, die immers voortkomt uit het ‘herfsttij der middeleeuwen’ (Huizinga). De zienswijze van Westerink is psychoanalytisch georiënteerd (met name Lacan).
Om misverstanden te voorkomen: het gaat in deze studie dus helemaal niet om een niche van een type van denken waarvan de nazaten nog altijd in een typische subcultuur deel uitmaken van de Nederlandse samenleving. Het gaat om te beginnen om een laatmiddeleeuws en vroegmodern onbehagen in de West-Europese cultuur dat zoekende is naar een nieuwe betekenis van de werkelijkheid en een nieuwe zekerheid.
De lezer wordt door een stuk dogmengeschiedenis geleid, te beginnen bij Luther, vervolgens Calvijn en zijn navolgers hier te lande. Dat vergt enige inspanning, zeker voor de lezer die helemaal niet bekend is met het jargon en de gedachtewereld. Maar die inspanning wordt ruimschoots beloond met de verhelderende analyse en duiding die Westerink geeft, vooral wanneer hij het melancholiebegrip introduceert en analyseert vanaf diezelfde vroegmoderne periode via Robert Burton (1577-1640) en zijn The anatomy of melancholy (1921) naar Freud. Waarmee hij tussen de bedrijven door laat zien dat de vondst van Freud grote raakvlakken heeft met de ideeën van Burton (namelijk van verlies van het object van de libido) en dus verankerd is in diezelfde moderniteit (p. 173).
De predestinatieleer blijkt bedoeld te zijn als een houvast, ondersteuning tegen angst voor de blinde krachten van het toeval en chaos met de gemeenschap (kerk) als uitdrukking van de beschermende functie van God. Maar met dat laatste is niet genoeg gezegd. God verkiest niet alleen, hij verwerpt ook. In de visie op melancholie nu komt naar voren dat de vraag naar liefde en vooral zekerheid daarover gemotiveerd wordt door een besef van verlies en gemis. Vandaar in verband met die predestinatie de tendens tot een melancholische religiositeit.
Zeer de moeite waard.
P. Verhagen