Diagnose zorginnovatie, over technologie en ondernemerschap
Michel van Schaik is directeur Gezondheidszorg bij een bank en Philip Idenburg is organisatieadviseur. Samen schreven zij eerder al Diagnose 2025 en Diagnose diabetes 2025 (dit laatste met als medeauteur Inge de Weerdt), waarin ze een beschrijving geven van 17 trends in de zorg en van drie scenario’s over hoe de zorg er in 2025 uit zou kunnen zien. In Diagnose zorginnovatie gaan zij verder en beschrijven hoe de innovatiekracht van de Nederlandse zorgsector vergroot kan worden teneinde de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg te waarborgen voor huidige en toekomstige generaties.
De kern van hun betoog is de ‘zorgwaardecyclus’, een nieuwe manier van denken die volgens de auteurs de zorg zou kunnen helpen om over te schakelen van het ‘pater’- respectievelijk ‘ego-systeem’ naar het ‘ecosysteem’. Tot in de jaren tachtig was sprake van een centraal geleid zorgstelsel (pater-systeem) waarin de staat alles regelde van wieg tot graf. Door individualisering en economische liberalisering vanaf de jaren tachtig nam de roep om een meer vraaggestuurd zorgmodel en om marktwerking in de zorg toe, mede om de kosten te reduceren (ego-systeem). De gereguleerde marktwerking heeft echter niet gebracht wat ervan verwacht werd. De betaalbaarheid van de zorg is geenszins verbeterd door de marktwerking en de zorgen over de kwaliteit zijn toegenomen. De overheid zet steeds zwaarder in op kostenbeheersing, maar dat alleen is onvoldoende. Er is meer nodig: zorginnovatie, gericht op waardecreatie voor de burger en patiënt.
De huidige zorginnovatie bestaat vaak uit technologische toepassingen (technology push), terwijl innovatie meer gericht zou moeten zijn op de vraag en behoefte van de burger of patiënt (technology pull). Van Schaik en Idenburg hebben vele honderden professionals, andere experts en patiëntvertegenwoordigers geïnterviewd. Zo hebben zij de belangrijkste technologische, farmacologische en andere ontwikkelingen voor 4 ziektebeelden/domeinen die hoge kosten met zich meebrengen voor een groot aantal patiënten (copd en astma, hart- en vaatziekten, kanker en ouderenzorg) in kaart gebracht.
Met de zorgwaardecyclus geven zij aan welke plaats deze ontwikkelingen hebben in de waardeketen. Op die manier is een innovatieagenda ontstaan met 12 thema’s, die de auteurs beschrijven voor de genoemde domeinen, maar die ook eenvoudig te vertalen zijn naar andere ziektebeelden/domeinen waaronder de ggz. Opvallend is dat de experts van mening zijn dat er veel waarde te creëren valt door nadrukkelijker in te zetten op ‘low tech-high touch’-innovaties: geen spectaculaire en revolutionaire technologie, maar juist bestaande technologie met bewezen waarde breed toepassen. Hoe ingewikkeld dat laatste is, weten we maar al te goed: brede implementatie van bijvoorbeeld e-health in de ggz verloopt zeer moeizaam.
Zo ontstaat het beeld van het ecosysteem, waarin diverse partijen vanuit hun eigen rol en belang bijdragen aan een gemeenschappelijk doel: waardecreatie voor de burger en de samenleving. De bereidheid van betrokken partijen om samen te werken en kennis te delen is daarbij een noodzaak. Met samenwerking bedoelen de auteurs: samenwerking tussen zorgverleners onderling, tussen zorginstellingen, tussen eerste en tweede lijn, tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders, tussen zorgsectoren en andere maatschappelijke sectoren, waarbij de bereidheid moet bestaan om kennis in alle openheid met elkaar te delen.
Dat heeft ook impact voor de structuur binnen instellingen en ziekenhuizen, die van de top-downcultuur naar een cultuur van gelijkwaardigheid en wederkerigheid moet gaan: ‘Niet wie de baas is mag het zeggen, maar wie het weet mag het zeggen’. In een ecosysteem gaat de rol van de overheid van regelgevend en kader scheppend naar verbindend en wordt financiering gebaseerd op uitkomst i.p.v. productie (outcome versus output). De rol van de hulpverlener wordt die van expert en coach en keuzes voor behandeling worden gemaakt op basis van gedeelde besluitvorming.
Voor zorginnovaties die te complex en te kapitaalintensief zijn om aan de markt over te laten, pleiten auteurs voor het oprichten van een ‘Netwerk voor Open Zorg Innovatie’ (nozi). Zij zetten uiteen hoe een dergelijk netwerk opgezet zou kunnen worden. Persoonlijk ben ik daar groot voorstander van omdat we op dit moment, gedreven door concurrentiegedachten, veel geld spenderen om veel dezelfde wielen uit te vinden.
Dit lijvige boek geeft een prachtig en goed leesbaar overzicht van ontwikkelingen en innovaties in de gezondheidszorg met veel interessante voorbeelden, die inspirerend zijn voor ons vakgebied. Het biedt daarbij een handvat voor de toepassing van deze (technologische) innovaties in de praktijk teneinde waarde te creëren voor de burger/patiënt vanuit het perspectief van kwaliteit van leven, vitaliteit/welbevinden en zelfredzaamheid. De term ‘participerend gezondheidsmanagement’ wordt geïntroduceerd om de verbinding te leggen tussen professionele zorg, informele zorg en zelfmanagement.
De ambitie van Van Schaik en Idenburg om een bijdrage te leveren aan een toekomstbestendig zorgstelsel waarbij de klant écht centraal staat, is wat mij betreft dan ook geslaagd. Eén kritiekpunt dan toch nog: het had wel iets minder lijvig gekund, dat maakt de kans op gelezen worden aanzienlijk groter.
M. van Putten