Het verstand te boven. Beproevingen van een verstandig mens
Het verstand te boven bevat een serie verhandelingen over religiositeit, atheïsme en zingeving door de ogen van de psychiater Van Praag, ooit pleitbezorger van de biologische psychiatrie. Sinds zijn emeritaat weet hij met zijn grondige beschouwingen over religie en psychiatrie een groeiend publiek te bereiken.
Het huidige werk is het eerste deel van een tweeluik. Deel twee moet nog verschijnen.
Sommige wetenschappers en opiniemakers neigen ertoe religiositeit, zingeving, vrije wil en eigen verantwoordelijkheid te herleiden tot voorgeprogrammeerde hersenfuncties. Van Praag beoordeelt dit als ‘brein-reductionisme’ en ‘neuraal determinisme’, die je kan vergelijken met een heruitgave van de predestinatieleer. Hij noemt zichzelf een ‘neodualist’: ‘De geest is weliswaar afhankelijk van het brein, maar niet te reduceren tot het brein.’
In het tweede hoofdstuk zet de auteur uiteen wat hij verstaat onder religiositeit: de mate van ontvankelijkheid voor de gedachte- en gevoelswereld zoals die in een bepaalde geloofsleer is geformuleerd. Deze affiniteit ziet hij als een normale component van ons belevingsrepertoire, te vergelijken met bijvoorbeeld muzikaliteit. In dit kader kan onze verbeelding een Godsbegrip creëren (een ‘construct’).
In het derde hoofdstuk over ‘zingeving’ is de leidende vraag: ‘Wat drijft een leven?’. De betekenisgeving die Van Praag op het oog heeft, impliceert dat men doelen stelt, voor zichzelf én voor een ander of de samenleving. Hij waarschuwt hoe ‘zinverlies’ kan voeren tot luiheid, defaitisme, cynisme en egocentrisme. Wat betreft de psychiatrische anamnese adviseert hij om de religiositeit en het persoonlijk belang daarvan na te vragen. De therapeutische mogelijkheden vertrouwt hij liever toe aan de geestelijk verzorger dan aan de psychiater.
Het vierde hoofdstuk gaat nader in op zingeving, suïcidaliteit en depressie. Ten slotte wijdt Van Praag een hoofdstuk aan de Joodse identiteit, en haar verknochtheid aan zelfstandigheid en mondigheid. Ook thematiseert hij Jodenhaat, door de eeuwen heen, en Joodse zelfhaat.
Van Praag, ruim in de tachtig, schrijft in korte, heldere zinnen. Soms werkt hij met herhalingen, vaak met nieuwe verdiepingen en voorbeelden. Op meerdere plekken uit hij zich tamelijk stellig, polemisch. Dat kan storen. De auteur is zich van deze techniek bewust. Zo noemt hij zichzelf ‘een benigne provocateur’. Degenen die zich rekenen tot (in Van Praags termen) de ‘liga van atheïsten en neurosofen’ zullen zich wellicht niet tot het boek aangetrokken voelen, al zou het derde hoofdstuk zeker stof tot denken kunnen geven. Voor wie enkele kerngedachtes van Van Praag wil leren kennen, is het boek een handige inleiding.
A. Braam